DE ONEERLIJKE VERDELING VAN FUNDAMENTELE VRIJHEDEN Over de arme kant van Nederland
ONGELIJKHEID 3. ONRUST Welke ontwikkelingen zijn er omtrent armoede? 2. ONRECHTVAARDIGHEID Hoe te oordelen over armoede? 3. ONRUST Wat te doen tegen armoede?
1. ONGELIJKHEID
PARTICIPATIE EN RUST Thomas Bernhard > “Ieder mens wil tegelijkertijd participeren en met rust worden gelaten. En omdat dat eigenlijk onmogelijk is, beide, is men altijd in een conflict.” In vergelijking met de doorsnee burger geldt voor arme mensen dat zij minder participeren en minder met rust worden gelaten. Arme mensen participeren niet volwaardig in de samenleving en worden door met name de overheid nauwelijks met rust gelaten. Het conflict waarin arme mensen verwikkeld zijn, gaat over de culturele en sociaal-economische voorwaarden om te kunnen participeren en de mate waarin de overheid hun leven disciplineert.
ARMOEDE IN GETALLEN Absolute definitie > een definitie die voor alle landen gelijk is (bijvoorbeeld de Wereldbank die het leven van 1 dollar per dag als criterium heeft). Relatieve definitie > een definitie die gerelateerd wordt aan het gemiddelde inkomen in een land (bijvoorbeeld minder dan 50% van het gemiddelde inkomen). Beleidsmatige inkomensgrens > gebaseerd op het wettelijke bestaansminimum zoals dat door de politiek is vastgelegd (100+% v.h. minimum). In Nederland leven 1,2 miljoen mensen onder de armoedegrens; waarvan 350.000 kinderen. De 145 voedselbanken delen jaarlijks 1,4 miljoen voedselpakketten uit aan 60.000 tot 70.000 mensen. In Nederland zijn inmiddels 300.000 werkende armen. Tussen 1979 en 2012 > armoede toegenomen van 4% tot ruim 10%. Meten is niet in alle opzichten weten > verhaal achter de cijfers.
OORZAKEN VAN ARMOEDE Het overheidsbeleid. Slecht kunnen budgetteren (schulden maken, etc.). Het niet-gebruik van voorzieningen. Allerlei vormen van verslaving. Domme pech (ziekte, etc.). Lage lonen (werkende armen).
Armoede betreft de eerlijke verdeling van fundamentele vrijheden. Bij armoede worden twee vormen van vrijheid aangetast: 1. Vrij zijn van bemoeienis door derden (bijvoorbeeld de onnodige aantasting van de privésfeer). 2. Vrij zijn om iets te kunnen doen (bijvoorbeeld te weinig geld om kinderen te geven wat ze nodig hebben). VRIJHEID
VERSCHILLENDE VISIES De probleemdefinitie is bepalend voor de contouren van het beleid > al naar gelang de visie op armoede ziet het armoedebeleid er anders uit. Definitiemacht: het vermogen om een specifieke visie tegen de weerstand van anderen met succes als de visie onder de aandacht te brengen. Wat is de dominante visie op het armoedevraagstuk? De armen vormen het probleem > arme mensen schieten in allerlei opzichten tekort. Is er een alternatieve visie? Armoede vormt het probleem > de koek wordt niet eerlijk verdeeld.
2. ONRECHTVAARDIGHEID
MORELE PANIEK Het is opmerkelijk dat armoede slechts sporadisch een onderwerp vormt van een publiek debat. Drie voorbeelden: 1. 1989/1990: CDA-bewindslieden ontkennen dat er armoede is totdat wetenschappers met cijfers komen. 2. 1996: Bisschop Muskens wordt door politici bekritiseerd omdat hij publiekelijk zei dat arme mensen een brood mogen stelen. 3. 2004: het toenemend aantal voedselbanken tart het zelfbegrip van de Nederlanders. Tijdens de verkiezingsstrijd van 2012 thematiseerden politici niet of nauwelijks de armoede in Nederland. Publieke debatten gaan niet alleen over feiten, maar ook over waarden.
DIVERSE WAARDEN In de discussie over armoede zijn twee typen waarden in het geding: 1. Waarden die een motief zijn om iets aan de armoede te doen > barmhartigheid en gerechtigheid. 2. Waarden die onder druk komen te staan als gevolg van de armoede > menselijke waardigheid en daarvan afgeleide rechten. Het normatieve oordeel over armoede hangt af van de politieke ideeën over beide typen waarden.
TUSSEN BARMHARTIGHEID EN GERECHTIGHEID Barmhartigheid staat op gespannen voet met gerechtigheid. Barmhartigheid als motief om iets aan armoede te doen is gebaseerd op mededogen en medelijden > de zeven werken van barmhartigheid (Mattheus 25:30-40): de hongerigen spijzigen, de dorstigen te drinken geven, de naakten kleden, de vreemdelingen herbergen, de gevangenen bezoeken, de zieken bezoeken en de doden begraven. Gerechtigheid als motief om iets aan armoede te doen is gebaseerd op de gedachte dat alle mensen recht hebben op gelijke vrijheid > mensenrechten.
MENSELIJKE WAARDIGHEID De hulp aan kwetsbare burgers wordt steeds vaker gezien als een gunst en steeds minder als een recht > terugkeer van op barmhartigheid gebaseerde charitas en de terugdringing van sociale rechten. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zijn gebaseerd op een centrale waarde: menselijke waardigheid. Menselijke waardigheid correspondeert met (zelf)respect. Zelfrespect impliceert dat een individu ervan overtuigd is dat zijn idee van het goede leven de moeite waard is om te worden gerealiseerd en hij erop vertrouwt dat hij daar zelf vorm aan kan geven als hij daartoe de mogelijkheden krijgt. Armoede tast het zelfrespect van mensen aan en is een schending van de mensenrechten.
VERANTWOORDELIJKHEDEN Wie is verantwoordelijk voor de schending van de mensenrechten? Zij die (vooral economische) regels in het leven hebben geroepen die ervoor zorgen dat er geen sprake is van een zekere mate van gelijke vrijheid, alsmede degenen die nalaten ervoor te zorgen dat deze regels veranderen. Armoedebeleid moet gericht zijn op het vermijden van de aantasting van het zelfrespect van mensen en het vergroten van hun vrijheid. Daarvoor zal de huidige maatschappelijke orde radicaal moeten veranderen!
3. ONRUST
EEN GEBREK AAN SOLIDARITEIT. De beelden die over armen worden gevormd, doen geen recht aan de werkelijkheid, zijn vaak vernederend en getuigen geenszins van solidariteit met hun lot. Armoede is een teken dat er in de samenleving een gebrek is aan collectieve arrangementen die kwetsbare burgers ondersteunen. Solidariteit impliceert het vermijden van de aantasting van het zelfrespect van burgers en het vergroten van hun vrijheid.
BESTENDIGING VAN ARMOEDE Om armoede te voorkomen en te bestrijden zal de koek eerlijk moeten worden verdeeld en moeten de politieke neuzen dezelfde kant op wijzen. Armoede wordt bestendigd door onder meer: 1. Een cultuur van wantrouwen. 2. De depolitisering van de armoede. 3. Een neoliberale utopie.
EEN CULTUUR VAN WANTROUWEN Vertrouwen: positieve verwachtingen over de handelingen van anderen > leidt tot zekerheid. Wantrouwen: negatieve verwachtingen over de handelingen van anderen > leidt tot onzekerheid. Een cultuur van wantrouwen > - er wordt voortdurend rekening gehouden met misbruik. - achterdocht en een defensieve houding gaan hand in hand. - de mogelijkheden en voordelen die vertrouwen wekkende relaties met zich mee kunnen brengen worden verspeeld.
DE DEPOLITISERING VAN DE ARMOEDE Armoede is niet of nauwelijks een politieke kwestie > politici hebben het er niet of nauwelijks over en als ze het er al over hebben laten ze dezelfde gebedsmolen horen (terugdringen van het niet-gebruik, schuldhulpverlening, etc.). Dat armoede primair een verdelingsvraagstuk is - het eerlijk verdelen van de rijkdom - wordt niet gethematiseerd. De bedilzucht van de staat en de geldzucht van marktpartijen is nauwelijks een thema in de politiek. Het individualiseren van het armoedevraagstuk is de meest succesvolle truc om het te depolitiseren > verschuiving van de aandacht van armoede als structureel probleem naar armoede als een tekort van de armen. .
EEN NEOLIBERALE UTOPIE Het neoliberalisme belooft burgers twee dingen: 1. Meer welvaart. 2. Meer politieke vrijheden. Dit blijkt een utopie te zijn. Er is weinig hoop op verbetering zolang politici oude neoliberale landkaarten gebruiken om een weg te vinden in een wereld die radicaal veranderd is. Hoop is de overwinning van de vrees voor datgene wat nog komen gaat. Mensen die tot de Nederlandse onderklasse horen hebben vaak de hoop verloren dat hun situatie in sociaal-economisch opzicht beter zal zijn dan die van hun ouders. Dit zal leiden ook in Nederland leiden tot meer onrust.
HET ZACHTE WATER Bertolt Brecht > Legende van het ontstaan van het boek Taoteking tijdens de tocht van Laotse toen hij ging emigreren. Maar op de vierde dag in het rotsgesteente/versperde een tolgaarder hem de weg:/ ‘Kostbaarheden aan te geven?’ – ‘Geen.’/ En de jongen die de os leidde, sprak: ‘Hij heeft onderwezen.’/ En zo was ook dat verklaard./ Maar de man, in een vrolijke bui,/ vroeg nog: ‘Heeft hij iets ontdekt?’/ De jongen zei: ‘Dat het zachte water in beweging/mettertijd de machtige steen overwint./Je begrijpt, het harde delft het onderspit.’