Quiz textiel Verzorging 2B
1) Handdoeken zijn een voorbeeld van : A : huishoudtextiel B : kledingtextiel C : woningtextiel
2) Gordijnen zijn een voorbeeld van : A : huishoudtextiel B : kledingtextiel C : woningtextiel
3) Een jurk is een voorbeeld van : A : huishoudtextiel B : kledingtextiel C : woningtextiel
4) Textiel betekent : A : wat gekruist is B : wat genaaid is C : wat geweven is
5) Welk voorwerp zie je op de foto? A : strijkplank B : strijkijzer C : persmachine
6) Welk voorwerp zie je op de foto? A : wasmachine B : persmachine C : droogkast
7) Om welke vlek gaat het op de foto? A : bloedvlek B : vetvlek C : moddervlek
8) Om welke vlek gaat het op de foto? A : bloedvlek B : vetvlek C : moddervlek
9) Om welke vlek gaat het op de foto? A : bloedvlek B : vetvlek C : moddervlek
10) Wat is de betekenis van volgend wassymbool? A : wassen B : strijken C : drogen
11) Wat is de betekenis van volgend wassymbool? A : wassen B : strijken C : drogen
12) Wat is de betekenis van volgend wassymbool? A : wassen B : strijken C : drogen
13) Wat is de betekenis van volgend wassymbool? A : professioneel reinigen B : wassen C : bleken
14) Wat is de betekenis van volgend wassymbool? A : professioneel reinigen B : wassen C : bleken
15) Waar of niet waar? Je mag rode was en witte was samen wassen. A : waar B : niet waar
16) Waar of niet waar? Wol mag niet in de droogkast. A : waar B : niet waar
17) Waar of niet waar? Je moet ritsen sluiten voor je ze in de wasmachine doet. A : waar B : niet waar
18) Waar of niet waar? Er zijn verschillende soorten strijkijzers. A : waar B : niet waar
19) Waar of niet waar? Een droogkast verbruikt weinig energie. A : waar B : niet waar
20) Waar of niet waar? Azijn is een vervangproduct voor wasmiddel. A : waar B : niet waar