Hoofdstuk 2 – les 2 Warmte en temperatuur
Doel van de les Aan het einde van de les kun je berekenen hoeveel energie aan warmte een apparaat levert aan de hand van vermogen van het apparaat en de tijd dat het apparaat gebruikt wordt.
Warmte Om iets te verwarmen heb je een warmtebron als een brander of kookplaat nodig. Met formules kun je uitrekenen hoeveel energie aan warmte je ergens in stopt. Dan moet je wel zo nauwkeurig mogelijk meten! Er mag geen warmte verloren gaan aan de lucht. Het beste kun je een goed geïsoleerde warmtemeter gebruiken
Warmte De energie die de warmtebron levert kun je uitrekenen door het vermogen te vermenigvuldigen met de tijd dat je het apparaat gebruikt. Doordat je goed isoleert met een warmtemeter, ga je er vanuit dat alle energie warmte is. Q = E = p * t Soms moet je eerst nog met de spanning en de stroomsterkte het vermogen uitrekenen P = U * I Q = warmte in Joule E = Energie in Joule P = vermogen in Watt t = tijd in seconde U = spanning in Volt I = stroomsterkte in A
Warmte Ook je lichaam zet energie om in warmte. Wij verbranden koolhydraten, vetten en eiwitten. Op het etiket van de verpakking kun je lezen wat de energiewaarde van het voedsel is.
Terug naar het beginprobleem
De rest van de les Maken opgaven paragraaf 2 Nakijken opdrachten paragraaf 2 Stellen vragen over de opgaven die je niet begrijpt.
Einde les Aan het einde van de les kun je berekenen hoeveel energie aan warmte een apparaat levert aan de hand van vermogen van het apparaat en de tijd dat het apparaat gebruikt wordt. Heb je het doel gehaald?