Schrijven 4.3 Formuleren en stijl 1.1 Les 6 Schrijven 4.3 Formuleren en stijl 1.1
Schrijven 3.4 – sollicitatiebrief en cv
Het cv Curriculum vitae (cv) betekent letterlijk: levensloop. Het geeft een korte samenvatting van jouw leven. Wat hoort er allemaal in een cv te staan? CV = Carnavalsvereniging of Centrale Verwarming cv = curriculum vitae
Persoonlijke gegevens (naam, geboortedatum, adres, etc Persoonlijke gegevens (naam, geboortedatum, adres, etc.) Voeg ‘geslacht’ toe bij onduidelijkheid over jouw naam. Een foto mag, maar hoeft niet. Opleiding. Vermeld hierbij de periode waarin je de opleiding(en) volgde en of het diploma behaald is. De basisschool hoeft niet vermeld te worden. Werkervaring. Noem alles wat van belang is, dus ook stages en bijbaantjes. Vaardigheden. Noem bijvoorbeeld behaalde cursussen, beheerste talen of een rijbewijs. Referenties. Vraag contactpersonen of ze inlichtingen over jou willen geven. Vraag hiervoor altijd toestemming! Eventueel: hobby’s en persoonskenmerken
Voor zowel de opleidingen als de werkervaring geldt: vermeld de meest recente opleiding als eerst!
De sollicitatiebrief De sollicitatiebrief heeft de opbouw van een zakelijke brief. In de sollicitatiebrief vermeld je: - Reden voor de sollicitatie - Motivatie voor de functie - Waarom ben jij een goede kandidaat? Zie voorbeelden bladzijde 133 en 272-274 (boek B)
Formuleren en stijl 1.1 - verwijzen De-woorden (mannelijk): - Persoonlijk voornaamwoord: hij/hem - Bezittelijk voornaamwoord: zijn - Aanwijzend voornaamwoord: deze, die - Betrekkelijk voornaamwoord: die “De auto is van hem. Hij rijdt 1 op 18, waarmee deze auto redelijk zuinig is. Die auto lijkt me dus ook uitermate geschikt voor jullie”.
De-woorden (vrouwelijk) - Persoonlijk voornaamwoord: zij/ze - Bezittelijk voornaamwoord: haar - Aanwijzend voornaamwoord: deze/die - Betrekkelijk voornaamwoord: die De regering houdt haar woord. Ze verlicht de belastingen, waarmee deze regering zeer populair is bij het volk. Die regering wil ieder land wel hebben!
Het-woorden - Persoonlijk voornaamwoord: het - Bezittelijk voornaamwoord: zijn - Aanwijzend voornaamwoord: dit/dat - Betrekkelijk voornaamwoord: dat Het jongetje heeft zijn speentje verloren. Dat ligt vast ergens op straat. Dit jongetje is ontroostbaar.
Wanneer gebruik je “Wat”? Na: alles, niets, iets, het enige Na: een overtreffende trap Na: een zin - Alles wat ik wil is dat jij gelukkig bent. - Het beste wat ik te bieden heb. - Het regent, wat voor veel ergernissen zorgt.
Hen of hun? Meest fout gedaan in Nederland (al jaren het meest opgevraagde taaladvies!) - Hen gebruik je als het een lijdend voorwerp is, óf na een voorzetsel - Hun gebruik je als het een meewerkend voorwerp is (je kunt er in gedachten ‘voor’ of ‘aan’ voor zetten)
Dus… Ik geef het boek aan hen/hun. Ik wil op de plek naast hen/hun zitten Zij vinden hun/hen onbeleefd. Ik geef hen/hun een boek. Zij overhandigt hen/hun het boeket bloemen
Ik geef het boek aan hen/hun. Ik wil op de plek naast hen/hun zitten Zij vinden hun/hen onbeleefd. Ik geef hen/hun een boek. Zij overhandigt hen/hun het boeket bloemen.
De schrijfopdracht van vandaag (Vrijwilligers sportkantine of klachtenbrief naar de gemeente) Vorm tweetallen (bij een oneven aantal leerlingen is er plek voor een drietal) Je werkt beiden de schrijfopdracht uit (bij voorkeur in Word) en je zorgt dat je je eigen schrijfopdracht bewaart. Deze heb je later namelijk nodig! Jullie gaan aan het einde van de les elkaars brieven bekijken en beoordelen. Hou de criteria in gedachten. Dit zijn de zaken waar ik op ga letten als ik jullie schrijfopdrachten ga nakijken (samenhang, doel, publiek, leesbaarheid, woordkeuze/woordgebruik, spelling en interpunctie en compleet verhaal). Stel mij vooral vragen als je problemen hebt bij het maken van de schrijfopdracht. Jullie krijgen drie kwartier de tijd om de schrijfopdracht te maken. Hierna kijken duo’s elkaars opdracht na.
Huiswerk Formuleren 1.1 alle opdrachten. Komt redelijk wat stof uit deze paragraaf terug op de toets