Vmbo 2 economie Overheid overbodig? Hoofstuk 6 Vmbo 2 economie Overheid overbodig?
Wat moet je doen? In deze PowerPoint vind je de theorie, welke uitgelegd wordt middels verschillende voorbeelden. Neem dit goed door voordat je vragen gaan maken. Dit is ook heel handig om nog eens te bekijken voor je een proefwerk krijgt. Er zijn dingen die je moet overschrijven in je schrift. Dit herken je aan het volgende teken: Je moet deze dingen overschrijven, zodat je dingen beter onthoudt en zodat je een mooie samenvatting van het hoofdstuk krijgt. Er zijn opdrachten die je moet maken of doen. Dit herken je aan het feit dat de vraag een groene rand heeft en er staat bij: DOEN, zoals hieronder.
Paragraaf 6.1 Wat is de overheid?
De overheid = Dit is het hoogste bevoegd gezag op een bepaald territorium of grondgebied. We hebben: 1. nationale (landelijke) overheid; het rijk; rijksoverheid 2. provinciale overheid 3. gemeentelijke overheid
Dus de overheid bestaat uit 3 lagen: 1. Het Rijk 2. De provincie 3. De gemeente Den Haag Provinciehuis Maastricht Gemeente
Je kan het ook zo zien: 1. Heel Nederland 2. De provincies 1. Het Rijk 2. De provincie 3. De gemeente 1. Heel Nederland 2. De provincies 3. De gemeente
Wat doen de drie lagen? 1. Het Rijk 2. De provincie 3. De gemeente Zorgt voor de wet- en Zorgt voor grensover- Parken en wegen aanleggen regelgeving en voor stijgende zaken, zoals en vuil ophalen het leger. provinciale wegen, rampenplannen, milieubeheer.
Paragraaf 6.1 Vraag 4. Geef van onderstaande voorbeelden aan bij welke overheidslaag het hoort. Bouwvergunning voor een gebouw in de stad Nieuwe wet voor arbeidsomstandigheden Aankoop van gevechtshelikopters Rampenoefening op een provinciale weg Het schoonmaken van een park Overheidslagen: 1. Het Rijk 2. De provincie 3. De gemeente)
Leestekst Farzans ouders werken allebei. Zij ontvangen loon, maar moeten ook loonbelasting betalen. Via de belasting betalen zij mee aan de voorzieningen, zoals het sportveld waar Farzan gebruik van maakt. De overheid zorgt voor een aantal voorzieningen voor iedereen. Dat zijn collectieve voorzieningen waar iedereen gebruik van kan maken, zoals wegen, riolering en sportvelden. Ook diensten zoals brandweer, politie en dijken (om Nederland te beschermen) zijn er voor iedereen. De collectieve voorzieningen kosten veel geld. Daarom betalen mensen belasting aan de overheid.
Voorbeelden
Noteer in je schrift wat collectieve voorzieningen zijn.
Collectieve sector Collectieve sector = het deel van de economie dat wordt georganiseerd door de overheid. Het zijn instellingen die werk doen voor algemeen belang ze streven géén winst na. Bijvoorbeeld de brandweer, gemeente, ziekenhuizen etc. Het tegenovergestelde is de particuliere sector. Dit bestaat uit alle bedrijven en organisaties die níet tot de overheid behoren. Dus alle bedrijven en burgers die vooral winst willen maken. Zij moeten zich wel aan wetten en regels van de overheid houden. Ook moeten zij belasting betalen aan de overheid.
Paragraaf 6. 1. Vraag 5. Maak de zinnen compleet Paragraaf 6.1 Vraag 5. Maak de zinnen compleet. Kies uit: burgers – collectieve voorziening – overheid – collectieve sector. De brandweer is een voorbeeld van een (1) ….. De brandweer wordt betaald en georganiseerd door de (2) ….. De brandweer is er voor alle (3) …..
Paragraaf 6.1 Vraag 6. Wie van de volgende personen werkt in de collectieve sector? Meerdere antwoorden mogelijk. A Ambtenaar van de burgerlijke stand (deze mag mensen trouwen). B Autorijschoolhouder C Verkoopmedewerker in een winkel D Docent op een scholengemeenschap
De gemeente Gemeentehuis Bevolkingsregister Daarin staat wie er tot de bevolking hoort. Dus als je gaat trouwen, verhuizen of kinderen krijgt moet je dat aangeven bij de gemeente. Paspoorten en ID kaarten zijn alleen maar bij de gemeente te krijgen. Dit heb je nodig vanaf je 14e levensjaar.
Paragraaf 6.1 Vraag 7. Waarvoor ga je niet naar het gemeentehuis? A voor het aangeven van een pasgeboren kind B voor het betalen van je energierekening C voor het doorgeven van je nieuwe adres D voor een nieuwe identiteitskaart
Leestekst Farzan zet iedere week de vuilcontainers langs de weg. Het huisvuil wordt opgehaald door de gemeente. De overheid heeft veel mensen in dienst om te werken. Een ambtenaar is iemand die werkt bij de overheid. Zoals een leraar, politieagent, soldaten, 1e en 2e Kamerleden etc. Maar de overheid kan ook een bedrijf vragen om het werk voor hun te doen. de overheid geeft het bedrijf dan een opdracht en betaalt ervoor. De mensen die het werk dan doen, zijn geen ambtenaren maar werknemers van het bedrijf.
Paragraaf 6.1 Vraag 8. Een gemeente besluit om niet meer zelf het huisvuil op te halen, maar om dat door een gespecialiseerd bedrijf te laten doen. Wat is juist? A De vuilnismannen zijn ambtenaren in dienst van een bedrijf. B De vuilnismannen zijn ambtenaren in dienst van de gemeente. C De vuilnismannen zijn werknemers in dienst van een bedrijf. D De vuilnismannen zijn werknemers in dienst van de gemeente.
Paragraaf 6.1 Vraag 9. a) Leg in je eigen woorden uit wat het verschil is tussen de collectieve sector en de particuliere sector. b) ‘De meeste scholen in Nederland behoren tot de particuliere sector.’ Is dat juist of niet? Leg je antwoord uit. c) Vul in: collectieve sector – particuliere sector. In Weert is een nieuw gemeentehuis gebouwd. De opdracht voor de bouw kwam uit de (1) …. De aannemer die het gemeentehuis gebouwd heeft komt uit de (2)…. .
Leestekst Als Farzan over de weg naar het voetbalveld fietst, maakt hij gebruik van een collectieve voorziening. Er zijn ook mensen die nooit op de weg rijden. Toch wordt die weg betaald met geld van de overheid. Daar betaalt iedereen aan mee. De collectieve voorzieningen zijn er voor iedereen. Toch maakt niet iedereen evenveel gebruik van de voorzieningen. Een voorbeeld daarvan is de infrastructuur. Infrastructuur zijn alle basisvoorzieningen waardoor mensen kunnen wonen en werken, zoals wegen en bruggen, riolering, industrieterrein en vliegvelden.
Noteer in je schrift wat infrastructuur is.
Paragraaf 6.1 Vraag 10. Op de afbeelding hieronder zie je een deel van de Nederlandse infrastructuur. a) Wie betaalt in Nederland de infrastructuur? b) Bekijk de foto. Welke zaken op de foto horen niet bij de infrastructuur? c) Noem drie andere voorbeelden van infrastructuur. Leg bij elk voorbeeld uit of je hiervan zelf gebruik maakt.
DOEN: Als je klaar bent met alle dia’s maak je de herhalingsvragen van paragraaf 6.1 (blz. 191 Pincode) Snap je iets niet? Zoek het op in de PowerPoint of op internet. Overleg zachtjes met je klasgenoot. Begrijpen jullie het niet? Steek dan je vinger op. Dan komt de docent jullie helpen.