Les 12 voor 18 juni 2016
“Want toen zij deze zalf op Mijn lichaam goot, deed zij dat als voorbereiding op Mijn begrafenis.” (Mattheüs 26:12) Jezus werd vlak voor Zijn dood door Maria gezalfd met een heel dure olie van nardus (Johannes 12:1-3). De discipelen—vooral Judas—zagen in die handeling een verkwisting. Niettemin, zag Jezus een hart gevuld van dankbaarheid voor onverdiende liefde (Lukas 7:47). God gaf ons een vrije wil. Mensen hebben die vrije wil gebruikt om te bepalen hoe zich op te stellen tegenover Jezus in de momenten voorafgaande aan Zijn dood: Maria besloot Hem te eren, de leiders om Hem te veroordelen. Judas verraadde Hem, Petrus verloochende Hem. Hoe staat het met u? Wat zult u met Jezus doen? Zult u uw vrijheid om te kiezen gebruiken om Hem het offer te schenken van een dankbaar hart?
"Maar slechts weinigen waarderen alles wat Christus voor hen is. Indien zij dit deden, zou de grote liefde van Maria tot uitdrukking worden gebracht, de mirre zou vrijuit worden weggegeven. De kostbare zalfolie zou geen verkwisting worden genoemd. Niets zou te kostbaar worden geacht om aan Christus te geven, geen zelfverloochening of zelfopoffering zou te groot zijn om te worden verdragen om Zijnentwille."
“Hij nam ook de drinkbeker en nadat Hij gedankt had, gaf Hij hun die, en zei: Drink allen daaruit, want dit is Mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.’” (Mattheüs 26:27-28)
Overtreding van de wet houdt eeuwige dood in (Romeinen 6:23). Jezus moest onze zonden dragen aan het kruis en sterven om dat te voorkomen. Hij nam de plaats van de zondaar in. Hij was bang om voor eeuwig van de Vader te worden gescheiden. De eeuwigheid zal niet genoeg zijn om de immense liefde die Jezus aan het kruis openbaarde te begrijpen. Hij was bedroefd en riep uit: “Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan.” Maar Zijn liefde voor ons liet Hem ook uitroepen: “Maar niet zoals Ik wil, maar zoals U wilt.” (Mattheüs 26:39).
“En nadat hij de zilveren penningen de tempel in gegooid had, vertrok hij. Hij ging heen en hing zich op.” (Mattheüs 27:5) “En nadat hij de zilveren penningen de tempel in gegooid had, vertrok hij. Hij ging heen en hing zich op.” (Mattheüs 27:5)
“Toen begon hij zich te vervloeken en te zweren: ‘Ik ken de Mens niet!’ En meteen kraaide de haan.” (Mattheüs 26:74)
“Ieder mens is vrij om te kiezen door welke macht hij beheerst zal worden. Niemand is zó slecht, dat hij geen verlossing in Christus zou kunnen vinden.[…] Geen kreet van een ziel in nood zal onopgemerkt blijven, ook al wordt die kreet misschien niet in woorden geuit. Zij die erin toestemmen in een verbondsverhouding te treden met de God des hemels, worden niet overgelaten aan de macht van Satan of aan de zwakheid van hun eigen natuur.[…] De geesten des duisternis zullen vechten voor de ziel die eenmaal in hun macht is, maar de engelen van God zullen voor die ziel strijden met een overwinnende kracht. De Here zegt: ‘Kan aan een sterke de buit ontnomen worden, of zullen de gevangenen van hem die in zijn recht is, ontkomen? Zo zegt de Here: Toch worden de gevangenen aan een sterke ontnomen, en ontkomt de buit van een geweldige. Ikzelf zal strijden tegen uw bestrijders en Ikzelf zal uw kinderen redden.’” E.G. White (The Desire of Ages, page 258 / De Wens der Eeuwen, hfdst. 26, “Te Kapernaüm” blz engelse uitgave)