Hoofdstuk 2 Het Duitse Keizerrijk I 1871-1890 Duitsland 1871-1945 Hoofdstuk 2 Het Duitse Keizerrijk I 1871-1890
Duits keizerrijk 1871-1918 Drie periodes 1871-1890 keizerschap van Wilhelm I hoofdstuk 2-1 1890-1914 keizerschap Wilhelm II tot WO I hoofdstuk 2-2 1914-1918 WO I hoofdstuk 3
Economische en sociale ontwikkeling Staat zorgt voor een Industriële revolutie Duitsland economische grootmacht (concurrent van Engeland) Uitbreiding infrastructuur Protectionistische politiek Bovenlaag van grootgrondbezitters (Junkers) Grote burgerij bv handelaren, bankiers, fabrikanten Kleine burgerij(middenklasse) bv ambtenaren, winkeliers Groot industrieel proletariaat boeren
Staatsinrichting (zie blz. 8)
Politieke stromingen De politieke stromingen (blz. 9) in het keizerrijk zijn: Conservatieven (ook Pruisische Jonkers, veel invloed)(Deutsch Konservatieve Partei) Centrum (katholieken) (Zentrumpartei) Nationaal-liberalen (National Liberale Partei) Links-liberalen (Deutsche Fortschrittspartei) Sociaaldemocraten (SPD) Communisten (KPD) De regering bestaat uit een coalitie van conservatieven en nationaal-liberalen
Binnenlandse politiek Wilhelm I laat het bestuur over aan rijkskanselier Otto von Bismarck (Kanzlerdiktatur) Zowel in de binnenlandse- als buitenlandse politiek is Bismarck een Realpolitiker Hij regeert niet vanuit een ideologie maar laat zich leiden door de omstandigheden (realiteit) ‘Wat op dat moment het beste uitkomt’
Bismarck wil de macht van de Junkers zo groot mogelijk houden Nationaal Liberalen steunen hem - hij moderniseert de economie - hij heeft de Duitse eenheid tot stand gebracht Bismarck gaat de strijd aan met: -de sociaaldemocraten -de katholieken (Kulturkampf)
De katholieken zijn te gericht op Rome en niet nationalistisch genoeg De katholieken zijn te gericht op Rome en niet nationalistisch genoeg. Bismarck wil o.a. katholiek onderwijs aan banden leggen maar het mislukt (1878 vrede met de kerk) De Sociaaldemocraten zijn revolutionaire staatsvijanden(Vaterlandslose Gesellen) Socialistenwet (verbod op socialistische pers en verenigingen) Opbouw van een verzorgingsstaat (sociale wetten om arbeiders van het socialisme weg te lokken) het socialisme krijgt hij er niet onder
Buitenlandse politiek 1871 Ontstaan van grote Duitse staat maar dat vormt ook een bedreiging (bovendien willen de Fransen wraak) Bismarck wil Europese conflicten voorkomen (Duitsland kan dat niet aan) Behoud van het machtsevenwicht Isoleren van Frankrijk Daardoor aangaan van bondgenootschappen (alliantiepolitiek) Geen koloniaal rijk (nadruk lag op Europa)
Alliantiepolitiek Voorbeelden: 1872 Driekeizersbond (Rusland (tot 1878), Duitsland en Oostenrijk) 1879 Zweibund (wordt in 1882 Dreibund) 1887 Rugdekkingsverdrag met Rusland om Rusland te vriend te houden (geheim verdrag) Bemiddelen in conflicten (‘eerlijke makelaar’)
Koloniale politiek Onder druk van nationalisten en industriëlen toch koloniaal beleid: Congres van Berlijn (1884-1885) Vedelen van de buit in Afrika onder Europese staten Duitsland heeft maar vier Afrikaanse kolonies (laatkomer: alles is al verdeeld) Bismarck wil Engeland en Frankrijk tegen elkaar opzetten (‘mijn kaart van Afrika ligt in Europa’)