De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

RISICO’S VAN OPLOSMIDDELEN

Verwante presentaties


Presentatie over: "RISICO’S VAN OPLOSMIDDELEN"— Transcript van de presentatie:

1 RISICO’S VAN OPLOSMIDDELEN
Eigenschappen Effecten Brand en explosie Blootstelling aan oplosmiddelen In deze presentatie zal worden ingegaan op een aantal relevante aspecten betreffende de eigenschappen van oplosmiddelen en met name die van organische oplosmiddelen. Vervolgens zullen de gezondheidseffecten worden besproken die kunnen optreden door blootstelling aan organische oplosmiddelen en de mogelijkheden dat blootstelling plaatsvindt. Daarnaast worden ook die risico's besproken waarbij de brandbare organische oplosmiddelen voor brand of explosies kunnen zorgen.

2 OPLOSMIDDEL Vloeistof waarin een stof (vast of vloeibaar) of een gas kan oplossen of mengen en deze vloeistof zelf de grootste fractie is. Een organisch oplosmiddel bestaat uit: een vloeibare stof waarvan de moleculen koolstof (C) bevatten een of meer van de elementen waterstof, halogenen, zuurstof, zwavel, fosfor, silicium en stikstof Een oplosmiddel is een vloeistof waarin een stof (vast of vloeibaar) of een gas kan oplossen of mengen en deze vloeistof zelf de grootste fractie is. Het bekendste en meest (ook van nature) gebruikte oplosmiddel is water.   Een organisch oplosmiddel bestaat uit een vloeibare stof waarvan de moleculen koolstof (C) bevatten en een of meer van de elementen waterstof, halogenen, zuurstof, zwavel, fosfor, silicium en stikstof. Uitzonderingen zijn koolstofoxiden, anorganische carbonaten en bicarbonaten. Organische stoffen worden ook wel koolwaterstoffen genoemd.

3 VLUCHTIGE OPLOSMIDDELEN
Vluchtige oplosmiddelen zijn vloeistoffen die gemakkelijk verdampen. Voorbeelden: Benzeen, tolueen en xyleen: aromatische oplosmiddelen oplosmiddel voor rubber, gommen, harsen, vetten en andere natuurlijke producten lak- en verfindustrie Tolueen en xyleen: verdunningsmiddel voor lakken, vernissen, verven (thinner), kleefstoffen, drukinkten en kleurstoffen. Organische stoffen worden ook wel koolwaterstoffen genoemd. Vluchtige oplosmiddelen zijn vloeistoffen die gemakkelijk verdampen. Benzeen, tolueen en xyleen zijn aromatische oplosmiddelen en hebben velerlei toepassingen. Zij behoren tot de groep van aromatische koolwaterstoffen of aromaten. Het zijn vluchtige, kleurloze, brandbare vloeistoffen met een karakteristieke geur (vandaar de naam aromaat), die in de natuur als zodanig voorkomen in aardolie. Zij worden gebruikt als oplosmiddel voor rubber, gommen, harsen, vetten en andere natuurlijke producten, en in de lak- en verfindustrie. Tolueen en xyleen zijn ook verdunningsmiddel voor lakken, vernissen, verven (thinner), kleefstoffen, drukinkten en kleurstoffen. Van benzeen worden, via allerlei tussenproducten, o.a. kunststoffen gemaakt zoals styreenpolymeren, synthetische rubbers, fenol- en polyesterharsen en nylon. Verder is het een grondstof voor bijvoorbeeld synthetische wasmiddelen, insekticiden en aniline.

4 VLUCHTIGE OPLOSMIDDELEN (2)
Voorbeelden: terpentine • hexaan • thinner peut • wasbenzine • ether alcohol Toepassingen: vluchtigheid (verf) vetoplossend vermogen bij productieprocessen laboratoria (voor synthese of onderzoek) Enkele andere bekende voorbeelden van oplosmiddelen zijn: terpentine, hexaan, thinner, peut, wasbenzine, ether en alcohol. Vanwege hun vluchtigheid en vetoplossend vermogen worden organische oplosmiddelen op grote schaal gebruikt in bijvoorbeeld ontvettingsmiddelen, verven, beitsen, lijmen, autolakken en verdunningsmiddelen. In laboratoria worden organische oplosmiddelen gebruikt om voor onderzoek hierin syntheses van verschillende stoffen uit te voeren of stoffen te onderzoeken naar hun nog onbekende structuur en/of onbekende eigenschappen. In de industrie worden ze bijvoorbeeld gebruikt om hierin producten te maken of als grondstof.

5 GEVAARLIJKE OPLOSMIDDELEN
Definiëring Stoffen, mengsels of oplossingen van stoffen Gevaar voor de veiligheid of gezondheid dan wel hinder voor de werknemers Veroorzaakt door de eigenschappen van deze stoffen of de omstandigheden waaronder zij voorkomen Kunnen niet alleen letsel, schade of hinder teweeg brengen aan personen, maar ook schade aan materiaal of het milieu Veel oplosmiddelen zijn gevaarlijke stoffen. Onder gevaarlijke stoffen verstaat men stoffen, mengsels of oplossingen van stoffen, waaraan werknemers bij de arbeid worden of kunnen worden blootgesteld, die gevaar voor de veiligheid of gezondheid dan wel hinder voor deze werknemers kunnen opleveren. Deze gevaren worden veroorzaakt door de eigenschappen van deze stoffen of de omstandigheden waaronder zij voorkomen. Gevaarlijke stoffen kunnen niet alleen letsel, schade of hinder teweeg brengen aan personen, maar ook schade aan materiaal of het milieu.

6 EIGENSCHAPPEN EN RISICO’S
Omgaan met oplosmiddelen: Kans dat daarbij (gezondheids)schade ontstaat wordt uitgedrukt als het risico (kans x effect). Kans en schade bepaald door: De mate van blootstelling aan het oplosmiddel Bepaald door fysische eigenschappen oplosmiddel, zoals: dampspanning of het kookpunt ventilatie van de ruimte heftigheid waarmee met de stof wordt omgegaan Alvorens de risico’s van het omgaan met (organische) oplosmiddelen te behandelen, zal eerst een aantal begrippen worden toegelicht. Bij het omgaan met oplosmiddelen wordt de kans dat daarbij (gezondheids)schade ontstaat (uitgedrukt als het risico) namelijk bepaald door de mate van blootstelling aan het oplosmiddel. Deze blootstelling wordt onder andere weer bepaald door de fysische eigenschappen van deze stoffen zoals de dampspanning of het kookpunt. Ook de omstandigheden zoals de ventilatie van de ruimte waarin men met de stof omgaat als ook de heftigheid waarmee met de stof wordt omgegaan, spelen een rol bij de blootstelling. Schadelijkheid van de stof

7 BEGRIPPEN (1) Vluchtigheid
Het gemak waarmee een bepaalde vloeistof verdampt. Afhankelijk van karakteristieke dampspanning van een vloeistof. Kookpunt Temperatuur waarbij overal in een vloeistof dampbellen ontstaan. Hoe hoger het kookpunt  hoe lager de dampspanning  des te minder vluchtig het oplosmiddel is. Vlampunt Temperatuur waarbij een stof nog juist kan ontbranden in lucht. Beneden het vlampunt (Flashpoint Fp) zal de damp boven een vloeistof niet gaan branden. De term vluchtig heeft betrekking op de eigenschap van een stof om bij een bepaalde temperatuur van vast of vloeibaar in gas over te gaan. Onder vluchtigheid verstaat men dus eigenlijk het gemak waarmee een bepaalde vloeistof verdampt. Deze vluchtigheid is afhankelijk van de karakteristieke dampspanning van een vloeistof. Dat is de druk die de damp van een vloeistof in een gesloten vat zou uitoefenen op de wand wanneer die damp en vloeistof in evenwicht zijn. Deze druk is afhankelijk van de temperatuur. Oplosmiddelen als aceton en ether hebben een zeer hoge dampspanning en verdampen daardoor snel. Het kookpunt is de temperatuur waarbij overal in een vloeistof dampbellen ontstaan. Men kan zeggen dat hoe hoger het kookpunt, hoe lager de dampspanning, des te minder vluchtig het oplosmiddel is. Het begrip kookpunt heeft het voordeel dat het een veel begrijpelijker eenheid is dan de dampspanning: iedereen heeft een besef van het begrip kookpunt. Voor de industrie heeft deze definitie het voordeel dat het kookpunt van een stof eenvoudiger is te bepalen dan de dampspanning.

8 BEGRIPPEN (2) Vlampunt is handig criterium om risico in te schatten van omgaan met vluchtig en brandbaar oplosmiddel. zeer licht ontvlambaar Fp­ < 0 °C (K0) licht ontvlambaar Fp­ < 21 °C (K1) ontvlambaar 21 °C < Fp < 55 °C (K2) brandbaar 55 °C < Fp< 110 °C (K3) Het vlampunt vormt zo een handig criterium om het risico in te schatten van het omgaan met een vluchtig en brandbaar oplosmiddel. Wanneer men met een oplosmiddel werkt, of een preparaat of bijvoorbeeld verf, bóven het vlampunt, dan kan het oplosmiddel dus gaan branden. Vaak worden brandbare vloeistoffen ingedeeld in klassen op grond van hun vlampunt. Men gebruikt de indeling licht ontvlambaar, zeer licht ontvlambaar, ontvlambaar of brandbaar. De zelfontbrandingstemperatuur is de (laagste) temperatuur waarbij een stof 'spontaan' kan ontbranden, in afwezigheid van een ontstekingsbron. De zelfontbrandingstemperatuur ligt meestal ver boven het vlampunt en het kookpunt. Toch is het van praktisch belang wanneer de stof in contact kan komen met hete oppervlakken. De waarde 225 °C wordt veel gehanteerd als grens; een zelfontbrandingstemperatuur beneden deze temperatuur beschouwt men als laag. Zelfontbrandingstemperatuur Temperatuur waarbij een stof 'spontaan' kan ontbranden, in afwezigheid van een ontstekingsbron.

9 MAC-WAARDEN (1) Stoffen moeilijk qua toxiciteit onderling te vergelijken. Gebruik maken van beschikbare normen bij inschatten van risico’s. MAC: Maximale Aanvaarde Concentratie. Bestuurlijk vastgestelde concentratie van gas, damp, nevel in de lucht op de werkplek. Uitgangspunten: Geen gezondheidsschade bij werknemer en nageslacht: bij herhaalde expositie gedurende een arbeidsleven omvattende periode Bij het begrip toxiciteit (giftigheid) moeten vele factoren in beschouwing worden genomen. Daarom is het moeilijk om stoffen qua toxiciteit onderling te vergelijken. Om deze reden is het raadzaam om zoveel mogelijk gebruik te maken van de beschikbare normen bij het inschatten van de kansen dat schadelijke (gezondheids)effecten (de risico’s) optreden bij blootstelling aan een stof. In Nederland heeft men zulke normen opgesteld voor een aantal stoffen. Men gebruikt de MAC-waarde die officieel als volgt is gedefinieerd: de Maximale Aanvaarde Concentratie van een gas, damp, nevel of van stof is een bestuurlijk vast te stellen concentratie in de lucht op de werkplek. Bij de vaststelling ervan wordt zoveel mogelijk als uitgangspunt gehanteerd dat die concentratie, voorzover de huidige kennis reikt, bij herhaalde expositie ook gedurende een langere tot zelfs een arbeidsleven omvattende periode, in het algemeen de gezondheid van zowel de werknemers alsook hun nageslacht niet benadeelt.

10 MAC-WAARDEN (2) MAC-waarde voorheen uitgedrukt in ppm (parts per million) tegenwoordig in mg/m3. Omrekenfactor concentratie in lucht is: 1 ppm=M/24 (mg/m3) M = molecuulgewicht Voordeel eenheid ppm: eenheid onafhankelijk van molecuulgewicht. Voorbeeld: 100 ppm aceton in de lucht is vergelijkbaar met 100 ppm chloroform. De MAC-waarde werd voorheen uitgedrukt in ppm (parts per million), tegenwoordig in mg/m3. De omrekenfactor van de concentratie in lucht is als volgt: 1 ppm = M/24 (mg/m3) waarbij M het molecuulgewicht is. Het voordeel van de omrekening naar ppm is dat het een eenheid is die onafhankelijk is van het molecuulgewicht. Een concentratie van bijvoorbeeld 100 ppm aceton in de lucht is vergelijkbaar met 100 ppm chloroform. Er bevinden zich in beide gevallen namelijk evenveel moleculen in de lucht.

11 OPNAME Opname door het lichaam (resorptie) van oplosmiddelen via: huid
inademen (inhalatie) inslikken (ingestie) Vreemde stoffen moeten effectieve barrière van cellen passeren. Opname via huid in het algemeen relatief langzaam. Makkelijker naarmate de verbinding beter vetoplosbaar (apolair) is. Opname via de longen (inhalatie) verloopt vaak relatief snel. Bij de blootstelling aan chemicaliën zoals organische oplosmiddelen, kunnen de betreffende gevaarlijke stoffen op verschillende manieren door het lichaam worden opgenomen, ook wel resorptie genoemd. Dit kan tot stand komen via de huid, door inademen (inhalatie) of door inslikken (ingestie). In al deze gevallen moet de lichaamsvreemde stof om opgenomen te worden een meer of minder effectieve barrière van cellen passeren. Dit gaat vaak makkelijker naarmate de verbinding beter vetoplosbaar (meer apolair) is. Opname via de longen (inhalatie) verloopt vaak relatief snel en is met name voor gassen, dampen en aërosolen belangrijk. Goed in water oplosbare gassen of dampen worden voor het grootste deel in het bovenste deel van de luchtwegen geabsorbeerd. De hierdoor veroorzaakte irritatie brengt de afscheiding van slijm op gang dat vervolgens naar de keelholte wordt getransporteerd. Dit mechanisme kan er ook voor zorgen dat weinig oplosbare deeltjes naar de keel worden getransporteerd en worden ingeslikt (secundaire ingestie). De minder goed wateroplosbare verbindingen, zoals veel organische oplosmiddelen, kunnen de longen erg effectief bereiken en in de alveoli via gasuitwisseling in het bloed worden opgenomen. Na inslikken (ingestie) volgt de opname via het maag-darmstelsel.

12 EFFECTEN OP DE GEZONDHEID
Hoge blootstelling  bewustzijnsverlaging. Meestal reversibel, soms blijvende schade. Risicogroep: bijv. schilders, drukkers en tapijtleggers. Na opname verspreiding door lichaam naar weefsels. Concentratie in weefsels afhankelijk van: dosis affiniteit verbinding voor het weefsel mate van doorbloeding snelheid uitgescheiding of omgezetting verbinding Een hoge blootstelling aan vrijwel alle organische oplosmiddelen kan tot bewustzijnsverlaging leiden. Deze effecten nemen af en verdwijnen doorgaans na verloop van tijd geheel als de blootstelling wordt gestopt. Schilders, drukkers en tapijtleggers kunnen in hun beroep veel aan oplosmiddelen worden blootgesteld en lopen zo dus een verhoogd risico op het krijgen van soms blijvende aandoeningen aan de gezondheid.

13 PIEKBLOOTSTELLING Oplosmiddel verplaatst snel naar hersenen (vetrijke
celmembranen). Lever zorgt voor ontgifting lichaam. Indien levercapaciteit ontoereikend  lichaam kan toxische concentratie bereiken. Bij kortdurende maar grote blootstelling (piekblootstelling), lichaam niet snel genoeg ontgiftigd  mogelijk schade weefsel(s). Zo zijn het vooral de hersenen waarnaar het organisch oplosmiddel zich snel verplaatst. De hersencellen hebben namelijk vetrijke celmembranen die betrekkelijk makkelijk worden gepasseerd door organische oplosmiddelen en andere vetminnende stoffen (lipofiele stoffen). De lever is het orgaan dat zorgt voor de ontgifting van het lichaam. Daar vindt de afbraak van organische oplosmiddelen plaats. In de lever worden deze giftige stoffen omgezet in goed wateroplosbare verbindingen. Via de nieren kunnen ze zo gemakkelijker worden uitgescheiden. Het lichaam kan echter een toxische concentratie bereiken als bij een hoge dosis de capaciteit van de lever niet toereikend is. Ook kan bij de omzetting van een giftige stof een giftigere stof ontstaan zoals uit het organische alcohol na omzetting in de lever het neurotoxische aceetaldehyde wordt gevormd. En zo wordt chloroform omgezet in het zeer giftige fosgeen. Een ander deel van de oplosmiddelen ademen we onveranderd weer uit zonder dat het wordt omgezet.

14 SCHILDERSZIEKTE OPS: Organisch phychosyndroom; betreft een verstoring van het centraal zenuwstelsel. Als OPS wordt veroorzaakt door organische oplosmiddelen, dan spreekt men van oplosmiddelensyndroom of schildersziekte. Verschijnselen: Vergeetachtigheid, concentratiestoornissen, moeheid of gedragsveranderingen. Vanwege hun vetoplossende vermogen, hebben organische oplosmiddelen een sterke affiniteit voor vethoudende weefsels zoals het vetrijke zenuwweefsel. De opname van oplosmiddelen in het lichaam zal daardoor in dit weefsel tot hoge concentraties leiden. Wil men effecten op het perifere zenuwstelsel waarnemen, dan moet de blootstelling wel zeer hoog zijn. Tegenwoordig komen dit soort aandoeningen in Nederland praktisch niet meer voor in de beroepssituatie. OPS staat voor organisch phychosyndroom en betreft een verstoring van het centraal zenuwstelsel. OPS is in de volksmond sterk ingeburgerd maar OPS is geen exclusieve term voor effecten ten gevolge van organische oplosmiddelen. Ook andere oorzaken kunnen vergelijkbare effecten geven. Als OPS wordt veroorzaakt door organische oplosmiddelen, dan spreekt men van oplosmiddelensyndroom of schildersziekte. Iemand die lijdt aan een OPS vertoont dikwijls één of meer van de volgende verschijnselen: vergeetachtigheid, concentratiestoornissen, moeheid of gedragsveranderingen.

15 ACUTE EN CHRONISCHE EFFECTEN
Acute effecten Snelkomend, snel verdwijnend. Kortdurende hoge blootstelling (bijv. verven) → een verdoving van de hersencellen. Acute OPS-klachten zijn reversibel. Chronische effecten Licht oplosmiddel-OPS (langzamer komend, langzamer verdwijnend) Matig oplosmiddel-OPS; aanhouden blootstelling → ziekteverschijnselen blijvend Ernstig oplosmiddel-OPS; ontstaan van sluipende ernstige hersenschade → te laat voor (volledig) herstel Binnenschilderwerk met oplosmiddelhoudende verf, zonder mechanische ventilatie, kan leiden tot een kortdurende hoge blootstelling aan organische oplosmiddelen. Dit kan aanleiding geven tot acute effecten: een verdoving van de hersencellen. Kenmerkende verschijnselen die snel volgen op zo'n hoge blootstelling zijn: misselijkheid, braken, zwaar of pijnlijk gevoel in de maag, transpireren, hartkloppingen, hoofdpijn, duizeligheid of slaperigheid. De verschijnselen die dan optreden passen bij een acuut OPS. Afhankelijk van de hoogte en de duur van de blootstelling, heeft het geheel wel iets weg van dronkenschap, hetgeen kan variëren van licht aangeschoten tot zwaar onder invloed. Zelfs bewusteloosheid kan optreden bij zeer grote blootstelling. Doorgaans zijn acute OPS-klachten reversibel. Korte tijd na het stoppen van de blootstelling treedt herstel op (doorgaans na enkele uren) van de gezonde lichaamsfuncties. Licht oplosmiddel-OPS Dit OPS is de overgangsvorm tussen een acuut (snelkomend, snel verdwijnend) en een chronisch (langzamer komend, langzamer verdwijnend) OPS. De klachten hoeven niet blijvend te zijn. Enige tijd na beëindiging van de blootstelling kunnen ze verdwijnen en zijn de klachten in weekeinden en vakanties minder. Enkele voorkomende verschijnselen zijn onder andere slaapstoornissen, hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid, concentratiestoornissen en traagheid in het uitvoeren van handelingen. Matig oplosmiddel-OPS Hierbij kunnen de beschadigingen blijvend zijn als de blootstelling blijft aanhouden en zijn ook de ziekteverschijnselen blijvend. De matige vorm van hersenschade kan enkele weken tot maanden duren. Bij dit OPS kan het geheugen gestoord raken en met name het kortetermijngeheugen. Ook treden vaak stemmingswisselingen op kan zelfs de persoonlijkheid veranderen. De omgeving kan vaststellen dat zo iemand, in vergelijking met vroeger, 'zichzelf niet meer is'. Het komt echter ook voor dat blootgestelden, geruime tijd nadat de blootstelling is gestopt, weer volledig herstellen. In weekeinden en vakanties echter verdwijnen de klachten meestal niet. Ernstig oplosmiddel-OPS Als iemand ondanks verschijnselen van matige hersenschade toch aan oplosmiddelen blijft blootgesteld, kan sluipend ernstige hersenschade ontstaan. De klachten lijken wel op die van een matig OPS, maar zijn erger. Afhankelijk van de ernst van de schade is de aandoening al of niet blijvend, maar meestal is het te laat voor (volledig) herstel.

16 CARCINOGENITEIT/ REPROTOXICITEIT
Organische oplosmiddelen kunnen kankerverwekkend zijn. Voorbeeld hiervan is benzeen. IARC oordeelt dat bepaalde branches of bewerkingsprocessen kankerverwekkend kunnen zijn. Schilder, productie van isopropanol en schoenmaker en schoenreparatie → kankerverwekkende beroepen. Blootstelling aan oplosmiddelen bij mannen of vrouwen kan een aantal reprotoxische aandoeningen veroorzaken. Er zijn organische oplosmiddelen die kankerverwekkende ofwel carcinogene eigenschappen bezitten. Door blootstelling aan zo'n oplosmiddel bestaat de kans dat er schade ontstaat aan het DNA, het erfelijk materiaal, dat zich in celkernen bevindt. Door deze schade is het mogelijk dat uit normale gezonde cellen uiteindelijk kankercellen ontstaan met alle gevolgen van dien. In principe zou één molecuul van de stof voldoende kunnen zijn om een mutatie - een type schade aan het DNA - te veroorzaken. Een dergelijke stof noemt men daarom genotoxisch. Onder de carcinogene oplosmiddelen bevinden zich vooral aromatische en gehalogeneerde koolwaterstoffen: benzeen, styreen, trichlooretheen en dichloormethaan. Benzeen is het bekendste. Uit studies blijkt dat er een verband bestaat tussen een verhoogde kankerincidentie en blootstelling aan organische oplosmiddelen in het algemeen. Omdat deze oplosmiddelen niet altijd kunnen worden gespecificeerd, oordeelt de IARC (International Agency for Research on Cancer) dat bepaalde branches of bewerkingsprocessen kankerverwekkend kunnen zijn. Beroepsmatige blootstelling als schilder, schoenmaker, drukker en als werknemer in de rubber- en aardolieverwerkende industrie, verhoogt waarschijnlijk dus de kans op het krijgen van kanker. Zo worden de beroepsmatige blootstellingen als schilder, productie van isopropanol en schoenmaker en schoenreparatie volgens de IARC-indeling als kankerverwekkende beroepen beschouwd. Reproductiestoornissen worden omschreven als schade aan het nageslacht of schade aan het voortplantingssysteem van man of vrouw. Stoornissen in het voortplantingsproces kan meerdere oorzaken hebben en uiteenlopende afwijkingen tot gevolg hebben. Blootstelling aan oplosmiddelen bij mannen of vrouwen kan een aantal reprotoxische aandoeningen veroorzaken.

17 BRAND EN EXPLOSIE Grote kans op ongevallen met persoonlijk letsel en/of materiële schade. Brand brandwonden door het vrijkomen van vuur en/of hittestraling; vergifting door het vrijkomen van giftige verbrandingsproducten verstikking door een tekort aan zuurstof letsel door het bezwijken van constructies Explosie schade aan gebouwen, machines enz. door een schokgolf schade door scherfwerking (wegschieten van scherven of brokstukken) Bij brand of explosie is de kans op ongevallen met persoonlijk letsel groot. Ook bestaat de mogelijkheid dat aanzienlijke materiële schade wordt aangericht. De (gezondheids)schade (waaronder dodelijk letsel) veroorzaakt door brand kan zijn: brandwonden door het vrijkomen van vuur en/of hittestraling; vergifting door het vrijkomen van giftige verbrandingsproducten; verstikking door een tekort aan zuurstof; letsel door het bezwijken van constructies. Naast de effecten veroorzaakt door een brand, kunnen de effecten van een explosie zijn: schade aan gebouwen, machines enz. door een schokgolf; schade door scherfwerking (wegschieten van scherven of brokstukken).

18 BRANDBARE OPLOSMIDDELEN
Voorwaarden voor ontstaan van brand: Brandbare stof Zuurstof Voldoende hoge temperatuur Vlamsymbool Omgevingstemperatuur R-(Risk)zinnen: R10 t/m R12 Voorzorgsmaatregelen; S-(Safety)zinnen: S16 en S21 Veel organische oplosmiddelen zijn brandbaar. Op een verpakking van een brandbare zuivere stof of een mengsel van stoffen, staat met het bekende vlamsymbool, aangegeven of deze stof ontvlambaar, licht ontvlambaar of zeer licht ontvlambaar is. Bij het omgaan met bijvoorbeeld een ontvlambaar oplosmiddel of een product waarin een ontvlambaar oplosmiddel is verwerkt (en de verpakking aangeeft dat het product ontvlambaar is), is de omgevingstemperatuur van belang. Is de omgevingstemperatuur hoger dan het vlampunt, dan bestaat het gevaar dat het oplosmiddel, bij een voldoende mengsel van damp en lucht, gaat branden in de nabijheid van een ontstekingsbron. Open vuur, een brandende sigaret of zelfs een klein vonkje dat ontstaat door bijvoorbeeld apparatuur, kan het oplosmiddel doen branden. Op de verpakking staan dan ook middels de R- en S-zinnen aangegeven of het betreffende oplosmiddel ontvlambaar is (R10 t/m R12) en welke voorzorgsmaatregelen men moet nemen (S16 en S21).

19 DAMPDICHTHEID Zware of lichte damp Damp kan zich ophopen
Zelfontbrandingstemperatuur van belang Verdunnen van damp → ventilatie (S51) Ook is van belang of men met een zware damp of lichte damp te maken heeft. Een zware damp (zwaarder dan lucht), zoals dat van ether, stroomt naar beneden en kan zich zo eventueel op een bepaalde plaats ophopen of bijvoorbeeld onopgemerkt een ontstekingsbron bereiken en ontbranden. Zo kunnen dampen lichter dan lucht zich ophopen onder het plafond. Indien de ruimte bijvoorbeeld geen aangepaste verlichting heeft (dat wil zeggen vonkvrij), dan bestaat de mogelijkheid van ontbranding bij het inschakelen van het licht. Ook kan de zelfontbrandingstemperatuur van belang zijn bij het inschatten van het risico van het oplosmiddel. Zo kan ethylether spontaan ontbranden op bijvoorbeeld een verwarmingsplaat van boven 170 °C. In de beschreven gevallen is het van belang dat de dampen afkomstig van het oplosmiddel, zodanig in de ruimte worden verdund dat geen ontbranding kan plaatsvinden of de effecten minimaal zijn. Uitsluitend in een goed geventileerde plaats gebruiken (S51) kan dan de aanbevolen veiligheidsmaatregel zijn die op de verpakking zal zijn aangegeven in combinatie met bijvoorbeeld S16 en S21.

20 EXPLOSIE Deflagratie Detonatie Explosieve mengsels Explosiegrenzen
Lower Explosion Limit: LEL Upper Explosion Limit: UEL Een explosie is een proces waarbij energie vrijkomt in een zodanige hoeveelheid en in een zodanige korte tijd, dat een drukgolf wordt gevormd die kan worden gehoord. Het eventueel vernielende effect wordt bepaald door de snelheid waarmee de energie vrijkomt en de hoeveelheid gasvormige producten die ontstaat of vrijkomt. Men onderscheidt een deflagratie, een relatief langzaam verlopende explosie, en een detonatie. Deze laatste heeft de grootste vernietigingskracht. Verschillende gassen en dampen vormen explosieve mengsels met lucht. Niet elke mengverhouding van gas of damp met lucht levert echter een brandbaar mengsel op. Een mengsel kan zowel 'te arm' als 'te rijk' zijn aan de brandbare stof. Dit wordt weergegeven door de explosiegrenzen. Men spreekt hierbij van onderste explosiegrens (Lower Explosion Limit: LEL) en bovenste explosiegrens (Upper Explosion Limit: UEL).

21 BLOOTSTELLING Schatten van de blootstellingconcentraties
Grootte van het effect Concentraties meten Deskundigheid Metingen ingewikkeld en duur Onzichtbare en kleine gezondheidsschade Preventieve maatregelen Eenvoudige handvatten Het schatten van de blootstellingconcentraties van organische oplosmiddelen en de grootte van het effect dat daarop volgt is niet eenvoudig. Doorgaans geeft het meten van de betreffende stof in de lucht de meest betrouwbare informatie over de mate van blootstelling. Dit vereist in de meeste gevallen de nodige deskundigheid en is technisch gezien redelijk ingewikkeld en duur. Een bepaling van wat er uiteindelijk op een bepaald moment in individuele gevallen in het lichaam is opgenomen, is in veel gevallen praktisch niet uitvoerbaar, om nog maar niet te spreken over de bepaling van de grootte van de vaak onzichtbare en kleine gezondheidsschade. Om deze redenen gaat men uit van gegevens uit wetenschappelijk onderzoek om zo globale schattingen te kunnen maken en de gebruiker daarover te kunnen informeren, én om preventieve maatregelen te kunnen nemen of voor te schrijven. Om preventieve maatregelen te kunnen nemen voor het omgaan met organische oplosmiddelen, worden in het volgende een aantal wettelijke regelingen genoemd en een aantal eenvoudige handvatten om de blootstelling aan organische oplosmiddelen te (kunnen) beperken.

22 VERVANGINGSVERPLICHTINGEN
Op grond van wetenschappelijk vergaarde kennis → wettelijke vervangingsplicht. Arbobesluit → Artikel 4.62b Voorkomen van blootstelling; vervangen (ook voor zelfstandige ondernemers; artikel 9.5 ); Voorbeeld: Voor professionele schilders: verbod gebruik van verven met hoog oplosmiddelgehalte voor gebruik binnenshuis: muurverven → 60 gram oplosmiddel per liter product kozijnen, deuren, metaal enz. → max. 100 gram per liter Op grond van de wetenschappelijk vergaarde kennis heeft de overheid in een aantal sectoren via Arboregelingen een wettelijke vervangingsplicht ingevoerd, die is gegrondvest op artikel 4.62b van het Arbobesluit. Dit artikel luidt als volgt: Artikel 4.62b Voorkomen van blootstelling; vervangen 'Ten aanzien van bij ministeriële regeling aangewezen werkzaamheden wordt het gevaar van blootstelling van werknemers aan vluchtige organische stoffen zoveel mogelijk voorkomen door vluchtige organische stoffen te vervangen door onschadelijke of minder schadelijke stoffen of door producten die vluchtige organische stoffen bevatten te vervangen door bij ministeriële regeling ten aanzien van die werkzaamheden aangewezen producten.' De diverse vervangingsverplichtingen gelden ook voor zelfstandige ondernemers (freelancers, zelfstandigen zonder personeel). Dit is vastgelegd in artikel 9.5 van het Arbobesluit (Verplichtingen van zelfstandigen). Voor professionele schilders geldt sinds 1 januari 2000 een verbod op het gebruik van verven met een hoog oplosmiddelgehalte voor gebruik binnenshuis. Voor muurverven is het maximale oplosmiddelgehalte tegenwoordig 60 gram per liter product en voor andere toepassingen (onder meer kozijnen, deuren, metaal) maximaal 100 gram per liter. De eisen gelden ook voor de voorbewerking van de te beschilderen oppervlakken, dat wil zeggen reiniging en ontvetting, gebruikte plamuren en kitten en dergelijke. Enkele handelingen worden uitgesloten van de vervangingsverplichting: voorbewerking van muren die sterk zijn verontreinigd door rook- of roetschade of door nicotineaanslag; voorbewerking van sterk poreuze of poederende ondergronden; het herstellen van verfschade aan stalen constructies.

23 VEILIGHEIDSBLADENBESLUIT
Wet milieugevaarlijke stoffen → producent of leverancier moet gebruiker op de hoogte stellen van de risico's van het product. Veiligheidsbladenbesluit regelt dat: Leverancier bij elke eerste levering een veiligheidsinformatieblad moet verstrekken Ook bij meer dan 1% gevaarlijke bestanden in veilig product Eisen van het Veiligheidsinformatieblad hierin zijn vastgelegd Een producent of leverancier van stoffen of preparaten die mogelijk gevaar opleveren voor de mens of voor het milieu, moet volgens de Wet milieugevaarlijke stoffen alle maatregelen treffen om die gevaren zoveel mogelijk te beperken. In de praktijk betekent dit onder meer dat de producent of leverancier de gebruiker op de hoogte moet stellen van de risico's van het product. In Nederland heeft men een en ander geïmplementeerd in het Veiligheidsbladenbesluit. VIB-besluit De Europese Veiligheidsbladenrichtlijn, die in Nederland is geïmplementeerd in het Veiligheidsbladenbesluit, regelt in hoofdzaak de volgende zaken: De leverancier van een product dat volgens de Preparatenrichtlijn als gevaarlijk is geclassificeerd, dient de professionele gebruiker bij elke eerste levering een Veiligheidsinformatieblad te verstrekken, en ook bij elke wijziging van het product. De leverancier van een product dat zelf niet als gevaarlijk is geclassificeerd, maar wel bestanddelen bevat die dat zijn, in een individueel gehalte van meer dan 1%, moet op aanvraag een VIB beschikbaar hebben. De eisen waaraan een Veiligheidsinformatieblad moet voldoen, zijn in het VIB-besluit vastgelegd.

24 R- EN S-ZINNEN Op het etiket en in het Veiligheidsinformatieblad:
gevaren en aanbevelingen → standaardsymbolen en waarschuwingszinnen R-zinnen (risicozinnen ofwel waarschuwingszinnen) S-zinnen (safetyzinnen ofwel veiligheidsaanbevelingen) Gevaarssymbolen (andreaskruis, doodshoofd, enzovoort) Voorbeelden: R22: Schadelijk bij opname door de mond S20: Niet eten of drinken tijdens gebruik Op het etiket en in het Veiligheidsinformatieblad van een gevaarlijke stof of product moeten de gevaren en de aanbevelingen worden weergegeven aan de hand van standaardsymbolen en waarschuwingszinnen: R-zinnen (risicozinnen ofwel waarschuwingszinnen); S-zinnen (safetyzinnen ofwel veiligheidsaanbevelingen); gevaarssymbolen (andreaskruis, doodshoofd, enz.). De gevaarssymbolen en de R-zinnen geven informatie over de gevaren van de stof of het product. Zowel de negatieve effecten op de gezondheid als overige gevaren, zoals brand of explosie, worden door de gevaarssymbolen en de R-zinnen weergegeven. De S-zinnen geven (globale) aanbevelingen voor de benodigde maatregelen om schadelijke effecten te voorkomen.

25 GLOBALE SCHATTINGEN M.b.v. verdampingssnelheid → globaal inschatten
blootstellingkans. Verdampingssnelheid → hoe lager hoe beter. Concentratie van de damp ook afhankelijk van de ruimteventilatie. Verhouding dampdruk/MAC-waarde (p/MAC) → relatieve risico-index. Voor het beoordelen van alternatieven voor schadelijke oplosmiddelen. Hoe hoger p/MAC, hoe hoger het risiconiveau. Met behulp van de verdampingssnelheid, of vluchtigheid, van een oplosmiddel, en bij producten het gehalte van de oplosmiddelen, kan de blootstellingkans globaal worden ingeschat. Wat betreft de verdampingssnelheid geldt in het algemeen: hoe lager hoe beter. Vooral piekconcentraties lopen minder hoog op als een product minder vluchtig is. De concentratie van de damp van een oplosmiddel in de lucht is naast de verdampingssnelheid ook afhankelijk van de ruimteventilatie. Ventilatie en afzuiging zorgen ervoor dat een stof die eenmaal is vrijgekomen wordt verwijderd of verdund, zodat deze niet of veel minder wordt ingeademd. De gehele werkruimte kan worden geventileerd, of er kan plaatselijk worden geventileerd (lokale afzuiging). Soms is een combinatie van beide nodig. De dampspanning is te gebruiken om te beoordelen in hoeverre blootstelling aan de stof via de ademhaling plaats kan vinden. De verhouding dampdruk/MAC-waarde (p/MAC) kan als een relatieve risico-index van de stof worden gebruikt. Een hogere waarde geeft een hoger risiconiveau aan. Deze index kan bijvoorbeeld worden gebruikt bij het beoordelen van alternatieven voor schadelijke oplosmiddelen.

26 VOORBEELD P/MAC oplosmiddel MAC (ppm) p (mbar) p/MAC (mbar/ppm)
n-hexaan 25 160 6,4 n-pentaan 600 573 0,96 n-heptaan 400 48 0,12 iso-hexaan (2-methylpentaan) 500 267 0,53 Uit de waarden van p/MAC blijkt dat n-heptaan de beste keuze is. Hoe hoger de MAC-waarde (in ppm!) en hoe lager de dampspanning (vluchtigheid) hoe lager de index. Bij dergelijke eenvoudige vergelijkingen moet worden bedacht dat andere gevaarsaspecten buiten beschouwing blijven. Deze kunnen de uiteindelijke keuze beïnvloeden. Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld brandbaarheid en de mogelijkheid van opname via de huid.

27 LABORATORIUM Gemiddelde concentratie in de ademhalingszone lineair afhankelijk van dampdruk. Vuistregel: concentratie (ppm) is 0,1 tot 0,5 van de dampspanning (mbar) Overschrijding MAC-waarde onwaarschijnlijk in een laboratorium en buiten de zuurkast, indien: ventilatievoud van meer dan 5 per uur p/MAC < 5 ppm/mbar Bij tetra, benzeen, chloroform → p/MAC > 5 ppm/mbar → overschreiding MAC-waarde! Uit modelexperimenten in een laboratorium is gebleken dat overschrijding bij het werken met de meeste oplosmiddelen, buiten de zuurkast en een ventilatievoud van meer dan 5 h-1, onwaarschijnlijk is. De gemiddelde concentratie in de ademhalingszone blijkt lineair afhankelijk van de dampdruk te zijn. De evenredigheidsconstante hiervoor ligt tussen de 0,1 en 0,5 ppm/mbar. Op grond hiervan zal een kortdurende blootstelling aan een verhoogde concentratie, bij een ventilatie­voud van 5 h -1, slechts optreden bij oplosmiddelen waarvoor p/MAC een waarde groter heeft dan 5 ppm/mbar. Dit geldt voor oplosmiddelen zoals tetrachloorkoolstof, benzeen, chloroform en zwavelkoolstof. Bij uitschakeling van de ventilatie bleek de gemiddelde concentratie in de ademhalingszone echter snel toe te nemen. Deze situatie is te vergelijken met het omgaan van organische oplosmiddelen, of een product met de oplosmiddelen, in een weinig of niet mechanisch geventileerde ruimte.

28 RAQ-WAARDE (1) In de Verfovereenkomst → RAQ-waarde ('Required Air
Quantity‘, benodigde hoeveelheid lucht) Hoeveelheid lucht nodig om vluchtige stoffen uit 1 liter verf te verdunnen beneden MAC-waarde. RAQ-waarde in m3/l (lucht nodig voor 1 liter). Stoffen met een grote RAQ-waarde hebben een hoog risico. Een andere voorbeeld om gebruikers te informeren over de risico's én de te nemen veiligheidsmaatregelen komt uit de Verfovereenkomst. In de Verfovereenkomst (een overeenkomst tussen werknemers en werkgevers in de schildersbranche) wordt de zogenaamde RAQ-waarde gebruikt (RAQ staat voor 'Required Air Quantity': benodigde hoeveelheid lucht). De RAQ-waarde is de hoeveelheid lucht die nodig is om de vluchtige stoffen die verdampen uit 1 liter verf zodanig te verdunnen dat de MAC-waarde niet wordt overschreden. De RAQ-waarde wordt uitgedrukt in kubieke meters lucht per liter verf (m3/l). Hoe lager de MAC-waarde, hoe meer lucht nodig is om de verdampte stoffen te verdunnen tot de MAC-waarde. De stoffen met een grote RAQ-waarde hebben een hoog risico.

29 RAQ-WAARDE (2) Op grond van de RAQ-waarde: vier risicoklassen:
RAQ < m3/1 binnenshuis te gebruiken zonder ademhalingsbescherming B. RAQ < m3/1 binnenshuis te gebruiken met goede ventilatie of ademhalingsbescherming C. RAQ < 1200 m3/1 RAQ > 1200 m3/1 Op grond van de RAQ-waarde worden verfproducten ingedeeld in vier risicoklassen. Het is duidelijk dat ernaar moet worden gestreefd om producten uit klassen C en D zoveel mogelijk te vervangen door producten uit de klassen A en B. Als dat niet mogelijk is, geeft de RAQ-waarde aan hoeveel lucht er geforceerd zal moeten worden toegevoerd tijdens het werk om beneden de MAC-waarde te blijven. Overigens houdt de RAQ-waarde geen rekening met mogelijke opname van de stoffen via de huid.


Download ppt "RISICO’S VAN OPLOSMIDDELEN"

Verwante presentaties


Ads door Google