Download de presentatie
GepubliceerdCornelia Lemmens Laatst gewijzigd meer dan 10 jaar geleden
1
De grafische cultuur De symbolische visuele representatie en de opkomst van de theoretische cultuur
2
1.1 Vervolg prehistorie Chronologie tot heden
Mimetische cultuur (2 milj. jaar – jaar) Mythische cultuur ( jaar – jaar) Grafische cultuur ( jaar – heden) Magische cultuur ( – jaar) Totemistische cultuur ( – vJ) Religieuze cultuur (5.000 – 700 vJ) Theoretische cultuur (700 vJ – heden) Griekse oudheid (700 vJ – ) Romeinse oudheid (300 vJ - 300) Middeleeuwen (300 – 1300) Moderne tijd (1400 – heden)
3
1.2 Opmaat tot grafische cultuur (herhaling)
Mimetische cultuur Alleen nog functionele representatie, nog geen representatie van gedachte-inhouden Maar: al wel een extern medium voor deze representatie (bijl als verlengstuk van de hand) Mythische cultuur Al wel representatie van gedachte-inhouden Maar: nog geen extern medium voor deze representatie (het lichaam fungeert als medium) Grafische cultuur Representatie van gedachte-inhouden Plus: een extern medium waarin deze representatie wordt vastgelegd (verlengstuk van het brein)
4
2. Grafische cultuur (algemeen)
Belangrijkste cognitieve innovatie: Het ontstaan van symbolische visuele representatie Maar ook: De ontwikkeling van intern geheugen naar extern geheugen (het geheel van externe cognitieve technieken) De transitie van verhaal naar theorie (onderzoek, argumentatie,bewijzen, etc.)
5
3.1 Symbolische visuele representatie Picturale representatie en (analoge) modellen
Grotschilderingen (Analoge) modellen De representatie van tijd (zonnewijzer, kalender, Stonehenge) De representatie van ruimte (landkaarten)
6
Stonehenge
7
3.2 Symbolische visuele representatie Het schrift (ca. 4.000 vj.)
Spijkerschrift (Sumerisch) Hiërogliefen (Egyptisch) Ideogrammen (Chinees) Fonetisch schrift (het Westerse alfabet)
8
Spijkerschrift
9
Hiërogliefen
10
Ideogrammen
11
3.3 Symbolische visuele representatie Chronologie
ca – geavanceerde grotschilderingen (o.a. Lascaux, Altamira) ca vj. – analoge modellen ca vj. – eerste vormen van het schrift ca. 700 vj. – het ontstaan van het fonetisch alfabet
12
4. Van een magische naar een theoretische cultuur
Grafische cultuur ( jaar – heden) Magische cultuur ( – jaar) De wereld als iets dat mensen overkomt Totemistische cultuur ( – vJ) De wereld als iets dat gemaakt kan worden Religieuze cultuur (5.000 – 700 vJ) De wereld als iets dat door een enkeling (of één) mens/god gemaakt wordt Theoretische cultuur (700 vJ – heden) De wereld als iets dat niet gemaakt is, maar dat er ‘is’
13
5.1 De theoretische cultuur Chronologie
Grafische cultuur ( jaar – heden) Magische cultuur ( – jaar) Totemistische cultuur ( – vJ) Religieuze cultuur (5.000 – 700 vJ) Theoretische cultuur (700 vJ – heden) Griekse oudheid (700 vJ – )
14
5.2 De theoretische cultuur De Griekse oudheid
Ontstond toen het schrift en andere vormen van symbolische visuele representatie met elkaar gecombineerd werden Eerste echt fonetische schrift (alfabet) Kern: theoretische grondhouding door combinatie van alle cognitieve innovaties tot dan toe
15
Achtergrond bij Auerbach
16
Auerbach (1892-1957) Istanbul, geen uitgebreide bibliotheek
Mimesis. De weergave van de werkelijkheid in de Westerse literatuur Hoofdthema: realisme Maar: hij beperkt zich tot ‘realistische werken in serieuze stijl en met een serieus karakter’
17
Auerbachs visie op de literatuurgeschiedenis
Drie belangrijke thema’s: Klassieke leer van de stijlniveaus van literaire uitbeelding: Stilvermischung versus Stiltrennung Twee historische perioden waarin inbreuk op deze leer: in het middeleeuwse en het moderne realisme Het concept ‘figura’ verklaart het verschil tussen middeleeuws en moderne realisme
18
De klassieke stijlleer – (scheiding der stijlen)
stijlniveaus (genera elocutionis) Lage stijl (genus humile) niet geboetseerd, helder, alledaagse onderwerpen Doel: beleren, vermaken (of combinatie) Vb. klucht, komedie, blijspel (Aristofanus) Hoge stijl (genus medium) Geboetseerd, veel pathos, verheven onderwerpen Doel: ontroeren Vb. epos, tragedie Middenstijl (genus sublime) Voor moeilijk te plaatsen teksten (vb. lofdicht)
19
Achtergrond bij de vragen
20
Twee vormen van het epische Vraag 1 & 2
Homerus – tendeert naar scheiding van stijlen: hoge stijl Alleen voorgrond: ruimtelijk en temporeel absoluut heden, verleden is voor personages niet belangrijk vb. Het litteken van Odysseus (niet perspectivisch) Alles gelijkmatig belicht; arm aan spanning, alle gebeurtenissen zijn even belangrijk Genesis – tendeert naar vermenging van stijlen: hoge/lage stijl Voorgrond en achtergrond: geen heden; plaats en tijd zijn onbepaald (morele betekenis), verleden wel belangrijk (belofte) vb. Aanroep (Abraham); Antw (Ik luister); tijdsbepaling’ (‘s ochtends); (persoonsaanduiding) Roep je zoon Alleen hoogtepunten worden belicht; continue spanning op een doel gericht
21
Methode Vraag 4a Filologische methode: op basis van een fragment de stijl van een hele periode duiden Auerbach onderzoekt elk van de geselecteerde teksten op hun verhouding tot de vermenging of scheiding van stijlen. Geschiedschrijving van de relatie tussen alledaagse werkelijkheid (het lage) en hogere zingeving (het verhevene) in de westerse literatuur
22
Kritiek op Goethe en Schiller Vraag 4b
Kritiek op Goethe en Schiller; met hen slaat de Duitse literatuur een verkeerde richting in Goethe en Schiller beperken het epische tot het homerische Auerbach ontkent dit en stelt dat er nog een vorm van het epische is (Genesis) Goethe en Schiller: Homerus gebruikt vertragende uit esthetische motieven (om te vermijden dat alles in dienst staat van doel) Auerbach: Nee, basisimpuls niets duister te laten (esthetisch motief pas achteraf)
23
Het vertragende – Goethe en Schiller Vraag 4c
Het vooruit- en achteruitgaan door interpolaties Maar: geen hindernissen Ontwerpen die gericht zijn op het slot moeten worden verworpen; doel ligt in ieder punt van de beweging en niet in einddoel Zelfstandigheid van de delen Het belang zit in het hoe, niet in het wat
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.