De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Externe veiligheid Havengebied Rotterdam

Verwante presentaties


Presentatie over: "Externe veiligheid Havengebied Rotterdam"— Transcript van de presentatie:

1 Externe veiligheid Havengebied Rotterdam
Deze cursus gaat over externe veiligheid binnen de ruimtelijke ordening. De cursus is voor de volgende doelgroepen: ro medewerkers zoals (stedenbouwkundigen, planologen, juristen), vergunningverleners, milieubeleidsambtenaren en ieder die met ruimtelijke ordening en externe veiligheid te maken heeft. Ook projectontwikkelaars en bedrijven die willen bouwen nabij transportassen (weg, water, spoor) kunnen met deze cursus hun kennis verbeteren. Er is een zekere basiskennis van externe veiligheid vereist. De externe veiligheid van inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor, water, ondergrondse buisleidingen komen aan de orde. In de ruimtelijke ordening gaat het om het opstellen van bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen en overige ruimtelijke procedures in het kader van de Wro.

2 Film extern veiligheid Rotterdam
video

3 Wat is externe veiligheid
Risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Risico = Kans x effect video bleve plaatsgebonden risico Groepsrisico Externe veiligheidsrisico's zijn met het blote oog niet te zien. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen bij gevaarlijke bedrijven of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen. Risicovolle bedrijven zijn bedrijven die zijn opgenomen in het risicoregister RRGS en zijn ook te vinden op de provinciale risicokaart. Dit geldt ook voor de transportassen zoals vervoer van gevaarlijke stoffen over water, spoor, weg en ondergrondse buisleidingen etc. Terug naar de definitie: Gebruik is het toepassen in processen in een bedrijf of het vervoer over een transportas. Gevaarlijke stoffen: gevaarlijke stoffen zijn stoffen die vermeld staan in artikel 1, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen; Hierbij kan je denken aan stoffen zoals LPG, ammoniak, aardgas etc. Het stoffen die explosiegevaar, giftigheid kunnen veroorzaken. In de Wvs staat onder meer opgeloste gassen, brandbare vloeistoffen, giftige stoffen, stoffen die bij aanraking met water brandbare gassen ontwikkelen, stoffen die de verbranding bevorderen, organische peroxiden, etc. De hoogte van het risico hangt af van zowel de kans dat er iets gebeurt als de omvang van ervan ookwel het effect: Risico = kans x effect Het risico is uit te rekenen met een kansberekening. Hiervoor kan een kwantitatieve risicoberekening worden uitgevoerd. Er bestaan diverse rekenpakketen om dit te kunnen doen zoals Safetti. Soms is het risico af te lezen uit tabellen in de bijlage van een besluit. Effect Het effectgebied van een risicobron geeft aan tot op welke afstand er directe gezondheidseffecten kunnen optreden als er een ernstig ongeval bij een risicobron plaatsvindt. Er zijn verschillende soorten effecten. Bijv. een explosie: het ontstaan van een drukgolf en/of warmtestraling; brand; toxisch: gevaar van vergiftiging door giftige gassen of dampen. Een effect kan ook een BLEVE zijn. (filmpje Bleve laten zien) Er bestaan warme en koude bleve’s. Een bleve kan ontstaan als een tankwagen wordt aangestraald waardoor de tank wordt verwarmd. De vloeistof wordt warmer en de druk neemt toe. Vervolgens bezwijkt de tankwandconstructie en ontstaat een warme BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion). Door de aanwezigheid van vuur/ brand/ hitte ontsteekt de brandbare vloeistof en er ontstaat een grote vuurbal met grote hittestraling tot gevolg. Een koude Bleve is BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) dat ontstaat door mechanische impact op een drukvat (gevuld met tot vloeistof verdicht gas). De drukgolf volgt gelijk op het incident. Een koude BLEVE kan gevolgd worden door een gaswolk ontbranding indien het een brandbaar gas betreft. Het scenario vindt aansluitend plaats. De wet- en regelgeving voor externe veiligheid onderscheidt het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat één persoon komt te overlijden die onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats verblijft, als gevolg van een ongeval binnen een bedrijf met gevaarlijke stoffen of als gevolg van een ongeval bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over een transportas. Dit houdt onder meer in dat er voldoende afstand moet worden aangehouden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven en transportroutes. Het plaatsgebonden risico is wettelijk vastgelegd en kent een harde norm (de kans van 1 op de miljoen dat iemand overlijdt als gevolg van incident bij gevaarlijk bedrijf). De normen staan vermeld in het Bevi en het Revi. Het plaatsgebonden risico kent bij wet opgelegde normen. 24 uur onbeschermd aanwezig, Norm (10-6). de kans van overlijden door blikseminslag is aanmerkelijk hoger. Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een bedrijf waar een ongeval plaatsvindt met gevaarlijke stoffen of als gevolg van een ongeval bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over een transportas. Het groepsrisico is geen wettelijk norm, maar een richtwaarde. Deze richtwaarde zegt wel iets over de mate van maatschappelijke ontwrichting indien er een ramp gebeurt. Het groepsrisico (GR) is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers voorkomt. Het wordt uitgedrukt met een F/N curve. Waarbij op de x-as het aantal slachtoffers per jaar staat en op de Y-as het risico per jaar. Het groepsrisico kent geen harde norm maar een oriënterende waarde. Dit is een richtwaarde. Het gaat om (hulpverlening aan) gewonden en het voorkomen van 'maatschappelijke ontwrichting' ten gevolge van de ongevallen met gevaarlijke stoffen.

4 Begrippen binnen de veiligheid
Kwetsbaar object Beperkt kwetsbaar object Binnen de externe veiligheid hanteren we twee soorten belangrijke begrippen : Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbare objecten zijn in het Bevi gedefinieerd als: woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals: ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen; scholen, of gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen; c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals: kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object, of 2 complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen; Kwetsbare objecten zijn onder meer: - woningen, meer dan 2 per hectare; - gebouwen met minderjarigen, - gebouwen waarin ouderen, zieken of gehandicapten aanwezig zijn; - kantoren en hotels met een vloeroppervlakte van m2 of groter; - winkelcomplexen met meer dan 5 winkels; - recreatieterreinen waar meer dan 50 personen meerdere aaneengesloten dagen verblijven; - sommige objecten waar meer dan 50 personen aanwezig (kunnen) zijn1 Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer: - woningen, minder dan 2 per hectare; - kantoren en hotels met een kleiner vloeroppervlakte dan m2 - winkelcomplexen met een gezamenlijk bruto vloeroppervlakte van ten hoogste 999 m2 - bedrijfsgebouwen waarin zich mensen kunnen bevinden, die niet als kwetsbaar zijn beschouwd; - sporthallen, zwembaden en speeltuinen. Bij vergunningverlening geldt dat er geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn binnen de 10-6 contour van een EV bedrijf. Als deze wel gaan ontstaat dan mag ontstaat een saneringssituatie. De termijnen van de saneringssituatie zijn inmiddels overschreden. De de vergunning mag in dit geval niet worden verleend.

5 Voorbeeld Kwetsbare objecten in omgeving. Groen.

6 inrichtingen/bedrijven
LPG tankstations

7 Vervoer weg, spoor, water, buisleidingen
Het gaat hier om het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen die zijn aangewezen in het basisnet als vervoersader. Over deze stoffen worden gevaarlijke stoffen getransporteerd.

8 Zonering Ruimtelijke scheiden van geprojecteerde kwetsbare objecten en risicobronnen. Omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen. Een belangrijk deel van het externe veiligheidsbeleid is ruimtelijke scheiden (zoneren) tussen (geprojecteerde) kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten en risicobronnen. Deze scheiding is voor elkaar te krijgen door in bestemmingsplannen adequate zoneringen aan te brengen. Op deze manier kunnen de te verlenen besluiten zoals “omgevingsvergunningen” en “bouwvergunningen” onderling goed op elkaar worden afgestemd. In dit voorbeeld is bijv. de 10-6 contour aangegeven. Hier bevindt zich bijv. een risicovol bedrijf of is ruimte gereserveerd voor een risicovol bedrijf. Ook is in de dia een scheidingsgebied aangegeven waar kwetsbare objecten zijn toegestaan en gebied waar beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan. Zie dia. Op deze wijze blijven de risicobronnen op voldoende afstand tot (geprojecteerde) kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten blijven. Je kunt hierbij ook nog een maximum stellen aan personen die aanwezig mogen zijn. Hier speelt de ruimtelijke ordening een belangrijke rol, namelijk toe te passen en zorgvuldig opgestelde staten van bedrijfsactiviteiten op te nemen. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige uitbreidingswensen van zowel de (beperkt) kwetsbare objecten als de risicovolle activiteiten.

9 Wet en regelgeving Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (Bevi) Grens- en richtwaarden, verantwoording groepsrisico, vaststelling plaatsgebonden risico, saneringsregeling Regeling externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (Revi) Veiligheidsafstanden, berekening plaatsgebonden- en groepsrisico, categoriale inrichtingen. Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijf. Het verplicht gemeenten en provincies rekening te houden met deze eisen bij het verlenen van milieuvergunningen.  Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen. Bevi bevat informatie over : grens en richtwaarden, verantwoording van groepsrisico, vaststelling plaatsgebonden risico en groepsriscio, saneringsregeling De werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen strekt zich uit tot het invloedsgebied. De omvang van dit invloedsgebied is afhankelijk van de soort risicovolle inrichting en reikt maximaal tot de 1% letaliteitgrens. Regeling externe veiligheid milieubeheer Is een nadere uitwerking van de AMvB Bevi. In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen. Revi: bevat meer uitwerking van hetgeen in het bevi staat vermeld: geeft afstanden voor categoriale inrichtingen, inrichtingen waarvoor het plaatsgebonden risico berekend mag worden, referentiepunten voor de toepassing van grens en richtwaarden, invloedsgebied in verband met de verantwoording van het groepsrisico, berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, saneringsafstanden van categoriale inrichtingen. Bijlage I (afstanden tot categoriale inrichtingen o.a. LPG tankstations) Koel- of vriesinstallaties en warmtepompen met ammoniak als koudemiddel, Inrichtingen waar meer dan kg meststoffen groep 2 worden opgeslagen, Inrichtingen waar verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte gevaarlijke stoffen, niet zijnde nitraathoudende kunstmeststoffen, worden opgeslagen (PGS 15 inrichtingen), II Afstanden in meters tot de grens van het invloedsgebied in verband met de verantwoording van het groepsrisico, III spoorwegemplacement dat gebruikt wordt voor het rangeren van wagons met gevaarlijke stoffen; Er mag geen vergunning worden verleend aan een bedrijf als hierdoor bestaande kwetsbare bestemmingen of geprojecteerde kwetsbare bestemmingen binnen een plaatsgebonden risicocontour van een bedrijf komen te liggen.

10 Categoriaal/ niet categoriaal
Categoriale inrichtingen vaste risico-contouren te vinden in bijlage van Revi Niet categoriaal altijd QRA uitvoeren. Voorbeelden categoriaal: Ammoniak > 1500 kg , LPG-tankstation met > 150 m3 K1 bovengronds, Aardgasreduceerstation met toevoerleiding > 20 inch. Het Bevi maakt onderscheidt in categoriale inrichtingen en niet categoriale inrichtingen. In het Revi staat beschreven welke categoriaal zijn. Voor categoriale bedrijven staat in de bijlage van het Revi vaste afstanden vermeld tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico kan dan worden bepaald met de dichthedentabellen uit het Revi als bevolking homogeen is verdeeld. Indien dit niet het geval is dan moet middels een QRA de plaatsgebonden risicocontour worden berekend. Filmpje explosie LPG tankstation Voor een niet-categoriaal bedrijf dient een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) te worden uitgevoerd om de plaatsgebonden risicocontour te bepalen. De resultaten uit de QRA dienen te worden getoetst aan het Bevi. Bij categoriale bedrijven gelden vaste risicocontouren. Bij de niet-categoriale bedrijven moet de risicocontour berekend worden, door middel van een kwantitatieve risicoanalyse, ofwel een QRA. In Nederland is een verplicht rekenmodel voorgeschreven voor de berekening van de risico’s, de gebruiker moet hiervoor een speciale opleiding hebben gevolgd. Voorbeelden van categoriale inrichting zijn: Koel- en vriesinstallaties met ammoniak met meer dan kg ammoniak in een insluitsysteem aanwezig is, niet zijnde een onderdeel van een koel- of vriesinstallatie met ammoniak; Een inrichting waar meer dan 150m3 zeer licht ontvlambare of licht ontvlambare vloeistof in een bovengronds insluitsysteem aanwezig is; Een inrichting waar meer dan 13m3 propaan of meer dan 13m3 acetyleen in een insluitsysteem aanwezig is; Een inrichting waar een cyanidehoudend bad ten behoeve van het aanbrengen van metaallagen aanwezig is met een inhoud van meer dan 100 liter; Een inrichting waar een vergiftige of zeer vergiftige stof in een insluitsysteem met een inhoud van meer dan liter aanwezig is; Een inrichtingen waar in enige opslagvoorziening een vergiftige of zeer vergiftige stof in gasflessen aanwezig is en waarbij de totale waterinhoud van de gasflessen met vergiftige of zeer vergiftige inhoud in die opslagvoorziening meer bedraagt dan liter, en Inrichtingen waar aardgasdruk gereduceerd wordt of aardgashoeveelheid gemeten wordt, voor zover de gastoevoerleiding een grotere diameter heeft dan 20 inch.

11 BRZO en RRZO 1999 PBZO (preventiebeleid zware ongevallen)
bijv. bedrijf zeer grote opslagen > 50 ton kruitgewicht Vr plichtige (risicoanalyse en een VR rapport > 200 ton kruitgewicht voor VR-plicht. Het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) is een uitvloeisel van de Seveso II richtlijn van de Europese Unie. Het Brzo 1999 heeft tot doel: "het voorkomen en beperken van ongevallen met gevaarlijke stoffen, door inrichtingen die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen". De hoeveelheid en aard van gevaarlijke stoffen binnen een inrichting is een bepalende factor of deze onder het BRZO valt. Als gebleken is dat het bedrijf hieronder valt dan moet het een kennisgeving indienen bij het bevoegd gezag over de aanwezige stoffen en het bevoegd gezag bepaald vervolgens of de inrichting PBZO of VR-plichtig is. Als het PBZO plichtig is moet het een preventiebeleid zware ongevallen opstellen en uitvoeren. Als het VR plichtig is dan moet het ook nog een risico-analyse uitvoeren en extra maatregelen zoals bedrijfsbrandweer, etc. In het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO 1999) staan criteria die aangeven welke bedrijven een risico van zware ongevallen hebben. Dit hangt samen met de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. Voor deze bedrijven gelden strengere regels dan normaal. Er wordt binnen de groep BRZO-bedrijven nog onderscheid gemaakt tussen een zware en een lichtere categorie. De lichtere categorie wordt ook wel PBZO (preventiebeleid zware ongevallen) –bedrijven genoemd, omdat ze een preventiebeleid moeten hebben en een veiligheidsbeheersysteem (VBS). Voor bedrijven van de zware categorie geldt dit ook, maar deze moeten tevens een risicoanalyse uitvoeren en een veiligheidsrapport (VR) opstellen. Die bedrijven worden daarom ook wel VR(plichtige)-bedrijven genoemd. Hoe bepaal ik of een bedrijf onder het BRZO valt? Bepaal eerste welke stoffen, mengsels of preparaten het bedrijf wilt gaan opslaan. In bijlage I van het besluit staan twee tabellen met stoffen en drempelwaarden. BRZO-Bijlage I, deel l bevat de lijst met specifiek genoemde stoffen of groepen stoffen en BRZO-Bijlage I, deel 2 bevat een lijst met categorieën stoffen en preparaten Sommige QRA (kwantitatieve-risicoanalyse) andere MRA (milieurisicoanalyse) uitvoeren. Een MRA analyseert de gevolgen van zware ongevallen op het milieu. De VR-inrichtingen zijn verplicht een veiligheidsrapport (VR) in de Nederlandse taal op te stellen dat voldoet aan de eisen die in bijlage III van het BRZO 1999 zijn vastgelegd Zes RUD's zullen zich specialiseren in de uitvoering van de Wabo-taken en BRZO-taken voor de bedrijven die onder het BRZO en/of IPPC, categorie vallen. Het gaat om: RUD Groningen (Groningen, Drenthe, Fryslân), RUD MARN (Overijssel, Gelderland), RUD Noordzeekanaalgebied (Noord-Holland, Flevoland, Utrecht), RUD DCMR (Zuid-Holland, Zeeland), RUD Midden-West Brabant (Noord-Brabant) en RUD Zuid-Limburg (Limburg). Bijlage I beschrijft per stof de drempelwaarde in ton Bijlage II staat wat er in het veiligheidsrapport hoort staan.

12 PGS Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen (PGS)
Gebruikt bij vergunningverlening Voorbeeldvoorschriften, Opslagwijze PGS 15 (belangrijkste), gasflessen; spuitbussen; carcinogene, mutagene etc. De publicatie geeft richtlijnen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. De Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) geeft op basis van actuele technieken een overzicht van de voorschriften, eisen, criteria en voorwaarden die overheden kunnen toepassen bij het verlenen van vergunningen, het opstellen van algemene regels en het toezicht houden op bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen en/of deze opslaan en transporteren. In deze publicatie zijn de regels opgenomen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. PGS 6 om de regels toe te lichten, zoals die in het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 en de Regeling risico’s zware ongevallen 1999 zijn vastgelegd en die betrekking hebben op de verplichtingen voor bedrijven. Het gaat onder andere in op het veiligheidsrapport en het veiligheid managementsysteem. PGS 8.De opslag van organische peroxiden moet voldoen aan de richtlijn PGS 9 Vloeibare zuurstof (0, m3) revoir buiten gebouw PGS 10 De opslag van vloeibare zwaveldioxide moet voldoen aan de richtlijn. PGS 15 PGS 28 "Vloeibare brandstoffen-ondergrondse tankinstallaties en afleverinstallaties” PGS 29 Bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks (niet zijnde K3 en kleiner dan 150 m3) PGS 30 opslag van vloeibare brandstoffen tot 150 m3 in bovengrondse tanks.

13 Transportassen Rotterdam

14 Basisnet video basisnet Uitwerking van de Wvgs en het Bevt.
Risicoplafonds Ruimtelijke ontwikkelingen langs basisnetroutes Ruimtelijke ontwikkelingen langs niet basisnetroutes Plasbrandaandachtsgebieden ook in bouwbesluit Bouwwerken ontstaan steeds vaker dichter langs het spoor of de snelweg. Hierdoor ontstaat er een spanning tussen ruimtelijke ontwikkelingen en transport gevaarlijke stoffen. Reden voor de introductie van het basisnet. De doelen van Basisnet zijn: gevaarlijke stoffen kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en het buitenland, ook in de toekomst en risico's voor omwonenden langs de routes binnen wettelijke grenzen te houden. Planning is om deze per 1 juli 2014 van kracht wordt. Nu geldt nog Bevt. Volgens BVT geldt: Verantwoording groepsrisico binnen 200 meter, Bij berekening uitgaan van 1% letaliteit , Lichte en zwaardere verantwoording , Veiligheidszone en PAG Het basisnet beoogt een duurzaam evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren, In de Staatscourant van 25 november 2013 is de Regeling Basisnet gepubliceerd. In de tabellen die horen bij de Regeling worden de wegen, spoorlijnen en vaarwegen die tot het Basisnet behoren aangewezen. Verder gelden er voor al deze routes risicoplafonds. Daarnaast worden vervoershoeveelheden genoemd, die omwonenden een indruk geven van de omvang en samenstelling van het vervoer dat per jaar mogelijk is binnen de risicoplafonds. De Regeling is gebaseerd op de Wet Basisnet (waarmee de Wet vervoer gevaarlijke stoffen wordt gewijzigd) en het Besluit externe veiligheid transportroutes. De wet en het besluit zijn door het parlement goedgekeurd, in het Staatsblad/Staatscourant gepubliceerd, maar nog niet in werking getreden. De ruimtelijke zijde van het Basisnet wordt geregeld in een algemene maatregel van bestuur op grond van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer: het Besluit externe veiligheid transportroutes (hierna: Bevt). Dat Besluit bepaalt primair dat als een gemeente een bestemmingsplan vaststelt of een vergelijkbaar ruimtelijk besluit neemt, daarin niet de bouw van nieuwe kwetsbare objecten mag worden toegelaten in een risicozone bij een basisnetroute. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt dat deze slechts om gewichtige redenen zijn toegelaten. De omvang van de risicozone wordt bepaald door de risicoplafonds die op grond van de Wet basisnet zullen worden vastgesteld. In het Bevt wordt daar dan ook naar verwezen. Daarnaast bevat het Bevt regels voor het bevoegd gezag om het groepsrisico te verantwoorden en wordt in het Bevt een grondslag opgenomen voor de vaststelling van de zogenoemde plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Binnen het PAG zullen namelijk aanvullende bouweisen voor nieuw te bouwen bouwwerken gelden. De risicoplafonds worden uitgedrukt in een afstand vanaf een op het basisnet gelegen referentiepunt waar het plaatsgebonden risico niet groter mag zijn dan de waarde 10-6 per jaar (PR-plafond). Het risicoplafond voor het vervoer is de maximale hoeveelheid risico die in de omgeving van een spoortraject aanwezig mag zijn als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over dat spoortraject. Er wordt een monitoringssysteem voor het risicoplafond door ProRail ontwikkeld. Dit systeem geeft de mogelijkheid om tijdig bij te sturen zodat het risicoplafond niet wordt overschreden Basisnetroute In gevallen waarin een ruimtelijk besluit betrekking heeft op de omgeving van een basisnetroute moet het bevoegd gezag ervoor zorgen dat voor nieuwe kwetsbare objecten en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten wordt voldaan aan de toepasselijke basisnetafstand. In die gevallen is een berekening van het plaatsgebonden risico overbodig. Wel moet het groepsrisico ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico worden berekend. Daarom wordt in artikel 14 van deze regeling bepaald welke rekenmethodiek gehanteerd moet worden voor de berekening van het groepsrisico en welke vervoershoeveelheden bij deze berekening gebruikt moeten worden. De Wet basisnet, het Bevt, de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen, de Regeling basisnet en de Beleidsregel voor de beoordeling van externe veiligheid bij tracébesluiten treden gelijktijdig - naar verwachting op 1 juli in werking. Op dat tijdstip is ook de inwerkingtreding voorzien van het onderdeel van het Bouwbesluit 2012 dat betrekking heeft op bouwen in risicozones bij basisnetroutes en in plasbrandaandachtsgebieden en van de daarop gebaseerde ministeriële regeling. Verschil circulaire en Bevt. Vergeleken met de Circulaire RVGS is dit een belangrijke inhoudelijke wijziging: aan het PR 10-6 wordt niet meer door berekening getoetst maar door een vaste voorgeschreven afstand en alleen voor rijks infrastructuur. Plasbrandaandachtsgebieden Langs en op de wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren waarover substantiële hoeveelheden brandbare vloeistoffen worden vervoerd, gelden plasbrandaandachtsgebieden. Een plasbrandaandachtsgebied is het gebied waarin rekening gehouden dient te worden met de gevolgen van een eventuele plasbrand bij het realiseren van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het plasbrandaandachtgebied is een aanvulling op de risicobenadering en geldt voor de spoorbaanbakken waarover aanzienlijke transportstromen van zeer brandbare vloeistoffen te verwachten zijn. De plasbrand kan ontstaan door de ontsteking van uitgestroomde brandbare vloeistof uit een tankauto, spoorketelwagen of schip. Het Bevt geeft regels voor de verantwoording van het toelaten van dergelijke ruimtelijke ontwikkelingen in plasbrandaandachtsgebieden met het oog op de mogelijke gevolgen van een plasbrand. Tevens gelden op grond van het Bouwbesluit 2012 bepaalde bouweisen voor nieuwe gebouwen langs wegen of hoofdspoorwegen in dit gebied. In artikel 16 van de onderhavige regeling is de omvang van het plasbrandaandachtsgebied geregeld voor het betrokken gedeelte van de weg of hoofdspoorweg waarvoor een plasbrandaandachtsgebied geldt. In het Bouwbesluit 2012 zijn de zones, waar beperkingen gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen (uiteraard met inachtneming van de grens- en richtwaarden), benoemd en zullen bij Ministeriële regeling de bouweisen genoemd gaan worden. Deze aanvullende bouweisen uit het Bouwbesluit 2012 zullen tegelijkertijd in werking treden met het Basisnet. In het Bouwbesluit staan extra voorschriften voor een in een veiligheidszone of PAG te bouwen bouwwerk dat een beperkt kwetsbaar object is, of voor een in een PAG (maar buiten de veiligheidszone) te bouwen bouwwerk dat een kwetsbaar object is. Die voorschriften hebben betrekking op technische maatregelen in verband met de effecten van een externe brand, een ontploffing of drukgolf. Zij gelden in aanvulling op de minimumvoorschriften uit dat besluit. Een voorbeeld van een dergelijke maatregel is het aanbrengen van brandbestendig glas in de gevel van een gebouw. Hart, RBMII Het begrip ‘rekenmethodiek transportroutes’ duidt op de rekenmethodiek die voortaan moet worden gebruikt bij het vaststellen van het groepsrisico en het plaatsgebonden risico. De rekenmethodiek bestaat uit een softwareprogramma, te weten RBM II, en de Handleiding risicoanalyse transport (hierna: HART). Zowel HART als RBM II worden al alom gebruikt bij het maken van risicoberekeningen. Met de onderhavige regeling krijgt dat gebruik een wettelijke basis.

15 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
Basisnet 1 juli 2014 van kracht. Tot die tijd geldt de Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Basis net voor het vervoer van gevaarlijke stoffen voor rijks infrastructuur. Routering Wvgs door gemeente voor wegen binnen de gemeentegrenzen Met transportassen wordt bedoeld “wegen”, “spoor”, “water” De buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen kunnen in drie groepen worden onderverdeeld: a. hogedruk gasleidingen In Nederland ligt ongeveer km aan hogedruk aardgastransportleidingen (met een werkdruk van 16 bar of hoger), waarvan de helft aan hoofdtransportleidingen (HTL) en de andere helft aan regionale transportleidingen (RTL). Via deze leidingen wordt jaarlijks gemiddeld 60 miljoen ton aardgas getransporteerd. In aanvulling hierop is er op land ongeveer km aan leidingen die afkomstig zijn van winningslocaties van aardgas; deze leidingen kunnen behalve aardgas andere stoffen bevatten. b. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (olie en olieproducten) Verder ligt er ongeveer km aan transportleidingen voor olie en olieproducten. Deze brandbare vloeistoffen zijn onderverdeeld in drie categorieën: K1-vloeistoffen zijn licht ontvlambaar (bijvoorbeeld benzine); K2-vloeistoffen zijn ontvlambaar (bijvoorbeeld kerosine); K3-vloeistoffen zijn minder goed ontvlambaar (bijvoorbeeld gasolie). c. transportleidingen voor overige gevaarlijke stoffen Daarnaast gaat het om ongeveer km leidingen voor overige gassen zoals koolstofdioxide, ethyleen, chloor etc. De planning is dat per 1 juli 2014 het basisnet volledig van kracht wordt. Het is nu gedeeltelijk ingevoerd. Voor weg en water bekend. Voor spoor nog niet volledig. Voor de bebouwing binnen 200 meter moeten gemeenten rekening houden met het groepsrisico. Btev Op grond van het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) moeten bij bestemmingsplannen de transportroutes gevaarlijke stoffen worden opgenomen in het bestemmingsplan. Hoe kan ze dit doen? Door op de verbeelding een veiligheidszone op te nemen. In de regels te vermelden: Binnen de 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen (…..)' is de bouw of uitbreiding van (beperkt) kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichting niet toegelaten. Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen Het basisnet bevat regels voor ruimtelijke aspecten langs wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen die van belang zijn voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in en door Nederland en waar sprake kan zijn van spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en (externe) veiligheid. De basisnetroutes zijn krachtens artikel 13 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen aangewezen. Het basisnet heeft in principe alleen betrekking op rijks infrastructuur. De provinciale en gemeentelijke wegen vallen er in principe buiten. Provincie heeft voor bepaalde wegen mogelijkheid delen op te nemen. Tot nu toe niet gebeurd. Aan elke basisnetroute wordt een risico ruimte gegund voor het vervoer en een zone met ruimtelijke beperkingen langs de transportas. De risicoruimte voor de transportroutes is vastgesteld op basis van risico-overwegingen, vervoersprognoses en de ruimtelijke situatie. Door het vastleggen van de risicoruimte wordt het risico van het vervoer van gevaarlijke stoffen begrensd. Deze begrenzing houdt in dat het vervoer van gevaarlijke stoffen gebonden is aan een maximaal risico, zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het vervoersaandeel. Bij ruimtelijke afwegingen voor nieuwe bestemmingen moet rekening gehouden worden met de externe veiligheidsrisico’s die behoren bij een volledig gebruik van de risicoruimte. De risicoruimte fungeert daardoor enerzijds als een plafond voor de toegestane groei van de risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds als een gebied waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De omvang van de risicoruimte wordt onder meer bepaald door de maximale 10-6 contour van het plaatsgebonden risico bij een gegeven vervoersintensiteit en -samenstelling. De bij deze contour behorende afstand tot de desbetreffende basisnetroute is maatgevend voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van die basisnetroute. Voor dat beschermingsniveau is aangesloten bij de waarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar, welke waarde in het externe veiligheidsbeleid in brede zin wordt gehanteerd. Deze waarde is wettelijk verankerd in het Bevi en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Voor transportrisico’s was deze waarde opgenomen in de hiervoor genoemde circulaire. Het met deze waarde corresponderende beschermingsniveau impliceert dat de kans voor een persoon die zich bevindt in de nabijheid van een transportroute, om door een ongeval op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is, te overlijden, ten hoogste één op de miljoen per jaar mag zijn. In het basisnet wordt ook het plasbrandaandachtsgebied aangewezen. Plasbrandaandachtsgebied het gebied waar bij het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten rekening dient te worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen; Een plasbrandaandachtsgebied geldt alleen voor nieuwe (nog te bouwen) kwetsbare objecten. Indien zich bestaande kwetsbare objecten binnen het PAG bevinden, hoeven deze niet te worden gesaneerd. Bouwplannen die binnen een PAG vallen, zullen in het kader van de verantwoording van het groepsrisico, specifiek moeten ingaan op de effecten van een plasbrand. Hier zouden bijvoorbeeld extra (bouwkundige) maatregelen kunnen volgen.  Wvgs Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen heeft de gemeente in het kader van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) de bevoegdheid om op wegen binnen haar gemeentegrenzen een routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vast te stellen. Redenen voor routering zijn onder meer het omzeilen van kwetsbare gebieden zoals dichte bebouwing, een ziekenhuis of waterwingebied. De meeste provinciale wegen zijn geschikt om in de routering opgenomen worden. Voorwaarde is wel dat de routes aansluiten op wegen waar het vervoer van gevaarlijke stoffen ook is toegestaan. Een gemeente kan op verzoek van een bedrijf vrijstelling verlenen van de verplichting om alleen van een weg gebruik te maken, die door de gemeente is aangewezen. Routering gevaarlijke stoffen Een gemeente kan voor specifiek stoffen een ontheffing verlenen om door bepaalde gebieden te rijden. Indien men wil afwijken van deze route stelt de gemeente een ontheffing op met voorwaarden over de te rijden route, zodat deze langs zo min mogelijk kwetsbare bestemmingen ligt. Zo nodig worden maatregelen voorgeschreven. Indien nodig staat in de ontheffing dat er een bijrijder aanwezig dient te zijn. Ook aan de tijden waarop de stoffen mogen worden vervoerd kunnen voorschriften worden verbonden.

16 Het rode deel stelt voor het risicoruimte hier mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Het gele deel betreft de 30 meter plasbrandsaandachtgebied. Indien je hier kwetsbare bestemmingen wilt realiseren dient er aanvullende voorschriften worden gesteld in de omgevingsvergunning bouw. Bijv. hitte bestendig glas, Het groene deel (200 meter) als je hier wilt bouwen (toename aantal personen) dan moet je een groepsrisicoverantwoording maken.

17 Zones basisnet bouwen Zones langs rijk infrastructuur.
Langs infrastructuur te onderscheiden zones: plasbrandzone. Bouwen van kwetsbare objecten in principe verboden mits aantonen noodzakelijkheid en vergaande maatregelen op gebouw niveau. 200 meter zone. Binnen deze zone bij het mogelijk maken van toename aantal personen dient groepsrisico verantwoording plaats te vinden. Invloedsgebied. Binnen deze zone bij het mogelijk maken van toename aantal personen aandacht besteden aan rampenbestrijding. Dus advies naar veiligheidsregio sturen ter beoordeling en verantwoording.

18 Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor
Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen Btev Basisnet spoor Basisnet Spoor Het basisnet spoor gaat over het vervoer van gevaarlijke stoffen op het hoofdspoorwegennet.  De meeste spoorlijnen gaan dwars door stedelijke gebieden. Daarom zijn de volgende maatregelen genomen: Locaties met veel vervoer van gevaarlijke stoffen hebben extra automatische spoorbeveiliging gekregen. Dit verkleint de kans op botsingen aanzienlijk. Het spoor heeft zogenaamde 'hot-box-detectors' gekregen. Onder andere bij alle grensovergangen. De detectors signaleren wagons met een warmgelopen as. Dit verkleint de kans op ontsporingen. Wagons met brandbare gassen mogen niet worden gekoppeld aan wagons met brandbare vloeistoffen. Dit verkleint de toch al kleine kans op explosies. Bijvoorbeeld over de samenstelling van treinen: LPG-wagons en wagons met brandbare stoffen worden bijvoorbeeld minimaal 18 meter van elkaar gescheiden. Daardoor neemt het risico op een gaswolkontploffing sterk af. Ook weten we van iedere trein die op het spoor rijdt, precies welke inhoud in welke wagon zit. Zodat we dat bij een calamiteit snel aan de hulpdiensten kunnen doorgeven. De Betuweroute is geschikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ligt grotendeels buiten bebouwde gebieden. Daarom heeft deze route de voorkeur voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op spoor zijn nog enkele knelpunten. Dit blijkt uit berekende risicoplafonds voor het Basisnet Spoor. Die knelpunten bevinden zich op het traject Roosendaal – Zwijndrecht en bij Zevenaar. BTev is een AMvB van uit de Wro. Regels voor bouwen in de Veiligheidszone en in het plasbrandaandachtsgebied zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2012. De zone wordt uitgedrukt in een aantal meters vanuit het hart van de doorgaande spoorbundel. De grootste veiligheidszone in Basisnet is die langs de Betuweroute: 30 meter vanuit het hart van de spoorbundel. Wat is de consequentie voor de gemeenten: Dit betekent dat binnen de veiligheidszone langs en boven het baanvak geen kwetsbare objecten gebouwd mogen worden en dat terughoudendheid moet worden betracht met het bouwen van beperkt kwetsbare objecten. Mocht een gemeente willen bouwen in een PAG dan wordt er dus rekening gehouden met de effecten van een plasbrand. Rekening houden met de effecten van een plasbrand bestaat uit een verantwoording van de keuze om in dat gebied te gaan bouwen. Die verantwoording lijkt op hetgeen bij groepsrisico vereist is. In de verantwoording moet onder meer aangegeven worden welke maatregelen te nemen zijn om de effecten van een plasbrand tegen te gaan, hoe rekening gehouden is met de mogelijkheden voor de hulpverlening om bij een ongeval in te grijpen en hoe rekening is gehouden met de zelfredzaamheid van de mensen die in die gebouwen komen te wonen of te werken.

19

20 Als gevolg van het bouwen langs spoorwegen waar vervoer plaats vindt van gevaarlijke stoffen (dus aangewezen in het basisnet) gelden beperkingen van het bouwen van kwetsbare objecten. Zo geldt er een veiligheidszone vanuit het hart van de middelste sporen. Deze zone is de plaatsgebonden risicocontour. Geen nieuwe kwetsbare objecten. Daarnaast heb je de plasbrandaandachtsgebieden van 30 meter aan weerzijden van het spoor gemeten vanaf de buitendste lijn. Hierbinnne aandacht besteden aan maatregelen tegen plasbranden. Bouwkundige maatregelen PAG (bouwwerkbesluit 2012) - Beperking van uitbreiding van brand, Beperking van het ontwikkelen van brand en rook, Uitschakelen ventilatiesystemen, Vluchtroutes, Sterkte bij brand

21 Vervoer gevaarlijke stoffen over het water
Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire). Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Basisnet water Het basisnet water bestaat uit een kaart met alle vaarwegen. De rode vaarwegen zijn de belangrijke toegangen naar zeehavens: deze routes wordt gebruik gemaakt door grote zeeschepen al dan niet met gevaarlijke stoffen. Hebben een pag van 40 meter. De zwarte naar de belangrijke binnenvaarwegen, de vaarwegen vanaf zee naar zeehavens4. Maatgevende ongevalscenario’s zijn: 1) ongeval met een zeeschip met gevaarlijke stoffen en 2) Aanvaring van een binnenschip met gevaarlijke stoffen door een groot zeeschip. Deze hebben een pag van 25 meter. de groene naar de minder belangrijke vaarwegen. vervoer van brandbare vloeistoffen in huidige situatie minder dan 1 geladen benzinetanker of het equivalent daarvan per dag.) Deze hebben geen pag. Het vervoer zal periodiek gemonitord worden door Rijkswaterstaat. Hierover wordt gerapporteerd aan de minister van Verkeer en Waterstaat. Als er aanleiding toe is worden nieuwe risicoberekeningen gemaakt en gepubliceerd

22 Vervoer van gevaarlijke stoffen door ondergrondse buisleidingen
buisleidingen: Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) Afstanden voor ruimtelijke besluiten en bestemmingsplannen. Vanaf 1 januari 2011 regelt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en bijbehorende regeling de externe veiligheid rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Het Bevb sluit zoveel mogelijk aan bij het Bevi. Omdat het oude beleid verouderd was, adviseerde de minister in 2009 al om zoveel mogelijk rekening te houden met de nieuwe regelgeving bij het vaststellen van ruimtelijke besluiten. Hiervoor is een xHandboek buisleidingen in bestemmingsplannen opgesteld. Voor de ondergrondse buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Besluit externe veiligheid buisleidingen staan veiligheidsvoorschriften waaraan de exploitant en de gemeente zich moeten houden. Exploitanten moeten er bijvoorbeeld voor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen. Ook moeten gemeenten bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tussen bebouwing en buisleidingen. Op grond van de contour van het PR van 10-6 per jaar moet door het bevoegde gezag (vrijwel altijd de gemeente) gekozen worden of de aanleg van een nieuwe buisleiding (of uitbreiding van een bestaande) past binnen het ruimtelijk beleid dat wordt gevoerd. De norm voor het PR is een harde norm (grenswaarde). Daarnaast geldt voor het GR een oriëntatie- of richtwaarde (gewenste situaties maar waarvan in specifieke omstandigheden onderbouwd van kan worden afgeweken). De normen en het beleid dat de gemeente voert moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan c.q. doorwerken in andere ruimtelijke besluiten. Verder regelt het Bevb bijvoorbeeld welke informatie moet worden opgenomen in bestemmingsplannen en wie toezichthouder wordt. Bevb In het Besluit externe veiligheid Buisleidingen 2011 (Bevb) staan plaatsgebonden risicocontouren en groepsrisicoverantwoording gedefinieerd voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd onder hoge druk > 40 bar. Het Bevb gaat over aardgasleidingen, vloeibare brandstofleidingen en overige leidingen. Op grond van het Bevi en de cRNVGS zijn gemeenten verplicht om een expliciete en transparante afweging ("groepsrisicoverantwoording") te maken of bepaalde risico's maatschappelijk aanvaardbaar zijn of niet. Het aspect externe veiligheid brengt zodoende met zich mee dat afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding van groot belang is. Het software pakket om het groepsrisico te berekenen heeft Corola.

23 Diverse termen Invloeds gebied (1% letaliteit). Plaatsgebonden risico
Groepsrisico Oriëntatiewaarde Grenswaarde Richtwaarde Effectgebied Plasbrandaandachtsgebied ‘Invloeds gebied: gebied waarin volgens bij regeling van Onze Minister gestelde regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico (cursivering auteurs)’. Het invloedsgebied is ook in juridisch opzicht van belang. Het bepaalt namelijk wanneer de verantwoording groepsrisico moet plaatsvinden bij ruimtelijke besluiten. Plaatsgebonden risico: Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. In het plaatsgebonden risico zijn in het kort twee verschillende kansen verwerkt: • de kans dat een ramp, zoals het ontsnappen van een gevaarlijke stof, plaatsvindt; • de kans dat een persoon daadwerkelijk overlijdt als gevolg daarvan. Groepsrisico: Het groepsrisico geeft de kans aan dat een hele groep personen overlijdt door een incident bij een risicovolle activiteit. Het groepsrisico houdt rekening met het aantal mensen dat in de buurt van een ongeval aanwezig kan zijn. De oriëntatie waarde Eén van de criteria die betrokken moet worden bij het invulling geven aan de verantwoordingsplicht. kan opgevat worden als de ‘revealed preference’ van de mate waarin het externe veiligheidsrisico op een ramp aanvaardbaar wordt geacht. De oriëntatiewaarde geeft weer wat de algehele politiek-maatschappelijke opvatting is van de gewenste zekerheid dat een ramp met een gevaarlijke stof niet zal optreden. Grenswaarde Grenswaarde als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet milieubeheer. Van een grenswaarde mag niet worden afgeweken. Richtwaarde: Richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet milieubeheer ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico. Van een richtwaarde mag slechts om gemotiveerde redenen worden afgeweken. Effectgebied: Het effectgebied van een risicobron geeft aan tot op welke afstand er directe gezondheidseffecten kunnen zijn als er een ernstig ongeval bij de risicobron plaatsvindt. De kans dat een ongeluk gebeurt, is in het effectgebied niet verrekend. Dat is het belangrijkste verschil met risicocontouren. De in het Bevi genoemde invloedsgebieden hebben dezelfde omvang als het effectgebied, tenzij in de uitvoeringsbesluiten het invloedsgebied voor een specifieke stof anders is gedefinieerd. Richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet milieubeheer ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico. Van een richtwaarde mag slechts om gemotiveerde redenen worden afgeweken Plasbrandaandachtsgebied: Gebied waar in princiep geen nieuwe kwetsbare objecten in mogen worden geprojecteerd.

24 Stappen EV in ruimtelijke besluiten
1. Inventarisatie 2. Ordenen met veiligheidsinstrumenten 3. Bestemmingstoedeling 4. De verbeelding en regels 5. Toelichting 6. Verantwoording plan Om externe veiligheid in ruimtelijke besluiten goed mee te nemen zijn de volgende stappen noodzakelijk. 1. Inventarisatie: Inventariseer de risicobronnen in en nabij het gebied waarvoor het bestemmingsplan wordt gemaakt. Deze inventarisatie moet je je ruim buiten de plangrens uitvoeren. Bij sommige risicobronnen kan de risicocontour vele tientallen meters groot zijn (en het invloedsgebied dat belangrijk is voor de bepaling van het groepsrisico soms honderden meters groot). Waar zoek je in: Het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS)12, Risicokaarten. De invloedsgebieden kunnen soms bijzonder groot kunnen zijn. Het is belangrijk om de inventarisatie naar risicobronnen tot ruim buiten het plangebied voort te zetten. Een vaste afstand valt niet te geven, een invloed gebied kan soms vele kilometers groot zijn. Het ten onrechte buiten beschouwing laten van invloedsgebieden van Bevi-bedrijven betekent dat het besluit niet conform artikel 13 van het Bevi tot stand komt. Het Bevi spreekt over ‘objecten’, terwijl een bestemmingsplan over ‘bestemmingen’ gaat. Dit leidt nog wel eens tot misverstanden. Bij de inventarisatie moet je dus niet alleen de feitelijk aanwezige objecten inventaristeren maar ook de geprojecteerde objecten ofwel naar de mogelijkheden die het bestemmingsplan toestaat (zie ook het Revi). De bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden’ kan bijvoorbeeld omvatten: onderwijsdoeleinden, sociaal-medische doeleinden, levensbeschouwelijke doeleinden, sociaal-culturele doeleinden en doeleinden van sport en recreatie. Je kunt je afvragen of dit beperkt kwetsbare objecten of kwetsbare objecten zijn en welke grenswaarden en/of richtwaarden zijn van toepassing? Recreatiebestemmingen worden vaak gebruikt als ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige bronnen. In het Bevi is aan diverse vormen van ruimte behoevende recreatie de status van (beperkt)kwetsbaar toegekend. Om later bij Wm-vergunningverlening knelpunten te voorkomen is noodzakelijk dat in het bestemmingsplan duidelijk wordt aangegeven welke ruimtelijke recreatievormen welke mate van bescherming verdienen. Vervolgens ga je over tot de Inventarisatie van personendichtheden . Ter bepaling van de omvang van het groepsrisico is het belangrijk om de personendichtheid te inventariseren. Inventarisatie ruimtelijke rechten Bij stap 1 is vooral ingegaan op de huidige situatie. Impliciet zijn ook ruimtelijke rechten geïnventariseerd. Ter voorkoming van (plan)schadeclaims en ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen is het belangrijk aandacht te schenken aan wat het bestemmingsplan mogelijk maakt, naast de fysiek aanwezige kwetsbare bestemmingen. De geprojecteerde objecten. 2 Ordenen veiligheidsinstrumenten: Een goede ordening met veiligheidselementen kan de externe veiligheid verbeteren. Bij het ordenen met veiligheidselementen moeten in ieder geval worden betrokken: • de wettelijke normstelling; • het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid (indien aanwezig); • de verantwoordingsplicht (zie artikel 13 Bevi); • het tijdsaspect (welke veranderingen zijn gedurende de planperiode te verwachten). Het hanteren van een ruimtelijke scheiding, Uitsluiten van risicobronnen, Conserveren van risicobronnen, Stimuleren van risicobronnen, Het toedelen van (beperkt) kwetsbare bestemmingen, Omgang met het groepsrisico 3 Bestemmingstoedeling Geeft de juiste bestemming aan en definieer hierbij de (beperkt) kwetsbare objecten en de kwetsbare objecten. Verankering plaatsgebonden risico indien nodig. 4. De verbeelding De verbeelding is het visuele onderdeel van het bestemmingsplan. Uit de verbeelding valt af te leiden welke bestemmingen op welke plaats zijn toegestaan. Het kaartbeeld kan hierbij worden verfijnd door aanduidingen van specifieke plankenmerken zoals …… Voor een eenduidige toetsing is het belangrijk dat, in combinatie met de planvoorschriften, uit de plankaart valt af te leiden waar: • kwetsbare objecten zijn toegestaan/uitgesloten; • risicovolle activiteiten aanwezig wel zijn toegestaan. Regels Uit de regels moet duidelijk zijn op te maken wat wel en niet is toegestaan en in overeenstemming zijn met de verbeelding. 5. Plantoelichting De plantoelichting moet de weerslag vormen van de bevindingen en keuzes tijdens het totale stappenplan. Duidelijk moet zijn om welke risicobronnen het gaat, welke bescherming van toepassing is (kwetsbaar, beperkt kwetsbare objecten) en hoe de fysieke of gewenste situatie zich verhoudt tot de normen. Ook moeten de overwegingen ten aanzien van de verantwoordingsplicht helder zijn. 6. Verantwoording plan Bij de verantwoording wordt ingegaan op de hoogte van het groepsrisico dat is brekend voor de situatie van ruimtelijke besluit en erna Het advies van de VRR wordt verwerkt en toegepast in het plan. De gemeente verantwoordt het groepsrisico en legt dit vast in een bestuurlijk besluit.

25 Wat kan niet ? Strengere eisen te stellen dan die in het Bevi zijn opgenomen. Eisen stellen die al in andere wetgeving wordt geregeld. Bijv. eisen uit het bouwbesluit. Niet ruimtelijke relevante maatregelen eisen. in het bestemmingsplan niet meer mag worden geregeld dan in het Bouwbesluit is geregeld (het bouwbesluit is uitputtend)

26 Hoe EV te borgen? Begrippen Bestemmingsplanomschrijving
Bestemmingsplan toedeling Toelichting Regels Verbeelding Gebruik bedrijvenlijst De juridisch borging van externe veiligheid is soms lastig. Het kom op verschillende manieren. Begrippen: Uit de begripsomschrijvingen blijkt duidelijk wat onder een begrip wordt verstaan. In ieder geval worden de begrippen 'risicovolle inrichting', 'kwetsbare objecten' en 'beperkt kwetsbare objecten' gedefinieerd. Voor de eenduidige definitie wordt verwezen naar het Bevi, omdat de wetgeving soms wijzigt. Omschrijving: In de bestemmingsomschrijving zal specifiek worden aangegeven welke kwetsbare objecten (zoals kinderdagverblijven) wel en welke niet zijn toegestaan. Binnen de algemene bestemming 'maatschappelijke doeleinden' zal daarvoor waar nodig specifiek worden aangegeven welke objecten hier onder mogen vallen. De omschrijving zal waar nodig kwantitatief zijn om te voorkomen dat objecten kunnen 'verkleuren' van beperkt kwetsbaar naar kwetsbaar. Bestemmingstoedeling Er wordt naar gestreefd om risicobronnen en kwetsbare bestemmingen ruimtelijk te scheiden. Binnen een plaatsgebonden risicocontour 10-6 worden geen kwetsbare en geen beperkt kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt. Bijv. Veiligheidszone LPG . Je kunt als regel opnemen: Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - Lpg' gelden bouwregels voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico vanwege een vulpunt voor LPG. Bouwregels: In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden gebouwd. Afwijken van de bouwregels: Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 2 voor het bouwen van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten, in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2 van dit plan, uitsluitend indien is gebleken dat het risico in verband met de veiligheid niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde. Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat. Specifieke gebruiksregels (Nieuw Mathenesse, Schiedam) Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan, Wijzigingsbevoegdheid: Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van een risicovolle inrichting en de aanduiding 'risicovolle inrichting' toe te voegen aan de bestemming, met dien verstande dat: a. de bij de risicovolle inrichting behorende PR 10-6-contour binnen het bouwperceel van de risicovolle inrichting is gelegen of op gronden met de bestemming 'Verkeer', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Groen' en/of 'Water'; b. de wijziging van het bestemmingsplan gepaard gaat met een verantwoording van het groepsrisico. Toelichting In de plantoelichting staan de bevindingen van het planproces en de gemaakte keuzes. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van deze visie. De risicobronnen worden beschreven en de aanwezigheid van kwetsbare en of beperkt kwetsbare objecten. Daarnaast wordt ingegaan op de toekomstige mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en of dit voldoet aan de ambities uit deze visie. Ook komen de overwegingen van de verantwoordingsplicht aan de orde en wordt gemotiveerd hoe deze heeft plaatsgevonden. Aangegeven zal worden hoe de adviezen van de VRR zijn verwerkt. Als het VRR advies niet overgenomen wordt, zal dit goed gemotiveerd worden. Indien adviezen elders geborgd worden, zal tenslotte vermeld worden hoe dit plaatsvindt Regels Specifiek voor externe veiligheid is een pakket voorschriften opgesteld om de veiligheid te waarborgen rondom Bevi-bedrijven, ondergrondse buisleidingen onder hoge druk en rondom transportassen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Door middel van het vastleggen van personendichtheden wordt waar nodig tegengegaan dat niet kwetsbare bestemmingen kunnen veranderen in kwetsbare bestemmingen. Daarvoor kunnen percentages van bouwvlakken en bouwhoogtes opgenomen worden. Andersom kunnen ook rond kwetsbare objecten zones worden gelegd waarbinnen geen risicovolle inrichtingen zijn. toegestaan. Waar dat gewenst wordt, zullen risicovolle bedrijven via de regels worden uitgesloten. Populatie beperken in verband met hoogte groepsrisico in zone of geheel gebied Bouwregels (personenpopulatie beperken) Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels: a. het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak van de in lid 3.1, onder a t/m i genoemde functies mag niet meer bedragen dan: gezamenlijke bvo, Bestemming 1…….m², bestemming 2……. m² , Bestemming 3 ……. m² etc b. het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak van de onder 1 genoemde functies bedraagt maximaal …… m²; Nadere eis Door het stellen van nadere eisen kunnen de adviezen en voorstellen van de brandweer, die veelal niet ruimtelijk relevant zijn, onderdeel worden gemaakt van het bestemmingsplan. Het betreft nadere eisen in het kader van bereikbaarheid, constructieve veiligheid, brand- en explosiebestendigheid en de situering van vluchtwegen. De verantwoording voor het stellen van deze nadere eisen dient plaats te vinden in de planregel. Hoewel mogelijk zal in de praktijk het gebruik van een aanduiding met betrekking tot externe veiligheid de voorkeur hebben boven het stellen van nadere eisen. Nadere eisen vluchtroutes Burgemeester en Wethouders zijn met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de uitpandige vluchtroutes, en met inachtneming van de in artikel X opgenomen beschrijving in hoofdlijnen bevoegd nadere eisen te stellen aan: a de situering van bouwwerken b de inrichting van terreinen c de bebouwde oppervlakte van gebouwen c.q. bouwwerken geen gebouwen zijnde d de vloeroppervlakte van gebouwen c.q. bouwwerken geen gebouwen zijnde Verbeelding Indien nodig wordt de 10-6 plaatsgebonden risicocontour op de verbeelding opgenomen met een flexibiliteitsbepaling. Mocht de wetgeving wijzigen of de vergunning van het bedrijf, dan kan de contour eenvoudig aangepast worden. Indirecte verankering vindt plaats door het aanhouden van voldoende afstanden tussen kwetsbare bestemmingen en risicobronnen. Kwetsbare bestemmingen mogen nooit binnen een plaatsgebonden 10-6 risicocontour worden bestemd. Bereikbaarheid van hulpdiensten kan worden geregeld via de verkeersdoeleinden en voldoende ruime wegen. Vluchtwegen kunnen worden bestemd met een aanduiding op de verbeelding. Een voorbeeld regels voor vluchtroute en brandweeropstelplaats: Verkeersroute is tevens vluchtroute of brandweeropstelplaats. Verkeer De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook; b. voet- en fietspaden; c. ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoer': tevens voor voorzieningen voor (onbemand) openbaar railvervoer, eventueel in de vorm van een vrije baan op een viaduct; d. parkeerplaatsen; e. met daarbij behorende voorzieningen zoals: straatmeubilair; geluidswerende voorzieningen; doeleinden voor openbaar nut; opstelplaatsen voor inzamelmiddelen en -voorzieningen voor afvalstoffen;groen en water, opstelplaatsen voor de brandweer/toegangswegen voor brandweer Bevi bedrijven toestaan via vrijstelling De ruimtelijke impact van Bevi-bedrijven kan sterk verschillen en door de combinatie met de beoordeling van het groepsrisico cq. de verantwoordingsplicht zijn de ruimtelijke consequenties vooraf vaak moeilijk te overzien. De brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ geeft de optie om Bevi-bedrijven in eerste instantie uit te sluiten en deze later, desgewenst via een vrijstelling/wijziging toe te staan. In de brochure is nadrukkelijk aangegeven dat het bestemmingsplan dan wel ruimte moet laten om in later stadium Bevi-bedrijven te vestigen. Als het plan integraal kwetsbare objecten toestaat is vestiging van Bevi-bedrijven alleen mogelijk als de risicocontour binnen de perceelsgrens blijft of de verkeersinfra overlapt. Zodra de risicocontour een buurperceel overlapt waar kwetsbare bestemmingen gerealiseerd kunnen worden, kan immers geen milieubeheervergunning worden verleend. En als geen milieubeheervergunning kan worden verleend, ontbreekt de basis voor de vrijstellingsprocedure; de bestemming kan immers niet worden verwezenlijkt. Toepassen vrijstelling Aan de toepassing van binnenplanse vrijstelling kunnen in een bestemmingsplan criteria worden verbonden. In beginsel is een gemeente vrij om deze criteria te bepalen, maar de externe veiligheidswetgeving geeft zelf al ruimtelijke criteria en kent ook de noodzaak tot het invullen van de verantwoordingsplicht. Het doorlopen van de criteria van deze wetgeving bij beoordeling van de toelaatbaarheid van de vrijstelling biedt derhalve een basis voor een goede ruimtelijke ordening. Specifieke gebruiksregels Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: risicovolle inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting', met dien verstande dat de PR 10-6-contour gelegen is op gronden aangeduid als 'veiligheidszone - bevi'. 4.5.2 Wijzigingsbevoegdheid: Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van een risicovolle inrichting en de aanduiding 'risicovolle inrichting' toe te voegen aan een bestemming, met dien verstande dat: a. de bij de risicovolle inrichting behorende PR 10-6-contour binnen het bouwperceel van de risicovolle inrichting is gelegen of op gronden met de bestemming 'Verkeer', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Groen' en/of 'Water'; b. de wijziging van het bestemmingsplan gepaard gaat met een verantwoording van het groepsrisico. Voor gebieden die binnen het invloedsgebied van een risicobron liggen is het mogelijk om opgrond van het bestemmingsplan een bouwverbod te laten gelden, waarvan het college kan afwijken indien de gestelde maatregelen worden getroffen. Deze maatregelen kunnen als voorwaarde worden verbonden aan de te verlenen afwijking van het bestemmingsplan. Bouwbesluit plasbrandaandachtsgebied AFDELING 2.16 VEILIGHEIDSZONE EN PLASBRANDAANDACHTSGEBIED, NIEUWBOUW Artikel Aansturingsartikel 1. Een te bouwen bouwwerk in een veiligheidszone of plasbrand-aandachtsgebied of boven de volle breedte van een basisnetroute indien de veiligheidszone slechts een deel van de breedte van die basisnetroute betreft is zodanig dat het risico dat voortvloeit uit het vervoer van gevaarlijke stoffen voor personen in het bouwwerk beperkt is. 2. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift in deze afdeling en de krachtens die bepaling gegeven voorschriften. Artikel Veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied Bij ministeriële regeling kunnen aan een bouwwerk in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied of boven de volle breedte van een basisnetroute indien de veiligheidszone slechts een deel van de breedte van die basisnetroute betreft zodanige voorschriften worden gegeven dat personen beschermd zijn tegen gevolgen van een calamiteit op de weg, de spoorweg of het binnenwater waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. AFDELING 2.17 AANVULLENDE REGELS TUNNELVEILIGHEID § Nieuwbouw Artikel Aansturingsartikel 1. Een te bouwen wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m is zodanig dat de veiligheid voor het wegverkeer is gewaarborgd. 2. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf. Artikel Verkeersveiligheid 1. Een buiten de bebouwde kom gelegen wegtunnel voor twee rijrichtingen heeft ten minste twee wegtunnelbuizen. 2. Een wegtunnelbuis met een tunnelbuislengte van meer dan 250 m heeft een rijbaanvloer met een helling van ten hoogste 1 : Een wegtunnelbuis met een tunnelbuislengte van meer dan 250 m heeft, voor een doelmatige doorgang voor wegvoertuigen, een vloer met een breedte van ten minste 7 m en een hoogte boven die breedte van ten minste 4,2 m. § Bestaande bouw Artikel Aansturingsartikel 1. Een bestaande wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m is zodanig dat de veiligheid voor het wegverkeer is gewaarborgd. Staatsblad Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift in deze paragraaf. tikel Veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied Bij ministeriële regeling kunnen met het oog op het voorkomen of beperken van de gevolgen van een van buiten het bouwwerk komende brand, ontploffing of drukgolf voorschriften worden gegeven omtrent het bouwen in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied. Uit het opschrift van afdeling 2.17 en het eerste lid van artikel blijkt dat die voorschriften (alleen) betrekking hebben op nieuw te bouwen bouwwerken.

27 Doorwerking EV in bestemmingsplan
Directe doorwerking Indirecte doorwerking Verankering EV Het plaatsgebonden risico kan verankerd worden op directe en indirecte wijze. De directe verankering is hierbij vooral brongericht. De indirecte verankering is meer gericht op uitsluiting van risico’s door de mate van bescherming van de omgeving vast te leggen. De indirecte verankering wordt het meest toegepast. Mogelijkheden voor afweging Voor kwetsbare objecten is geen ruimte voor afweging. De risicocontour (10-6) vormt een harde grens waarvan niet afgeweken mag worden. Voor beperkt kwetsbare objecten is wel ruimte voor afweging. De 10-6 contour is een richtwaarde, waarvan vanwege zwaarwegende belangen mag worden afgeweken. Deze ‘zwaarwegende belangen’ zijn niet gedefinieerd, waarmee een grote mate van afwegingsruimte gegeven wordt. Aan het toestaan van beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour kunnen voorwaarden gesteld worden waaraan die objecten moeten voldoen. Deze voorwaarden moeten in de voorschriften van het bestemmingsplan worden opgenomen. Directe doorwerking Kwaliteitsnormen rechtstreeks opnemen in de regels van het bestemmingsplan contouren op verbeelding. De mate waarin het indirecte of directe verankering op de verbeelding kaartbeeld hangt ook vaak af van de globaliteit van het bestemmingsplan. Op locaties waar de aard van de omgeving van grote invloed is op de omvang van het groepsrisico, wordt aanbevolen om de ligging van bouwwerken meer gedetailleerd aan te geven. Bij directe verankering kunnen in een bestemmingsplan bijvoorbeeld voorschriften worden opgenomen waarin is bepaald dat: • risicobronnen nadrukkelijk zijn uitgesloten; • risicocontouren de perceel grens van een bedrijf niet te buiten mogen gaan (tenzij ontheffing is verleend); De Wro verzet zich niet tegen directe verankering van kwetsbare objecten. Bij de directe verankering is concreet per gebied aangegeven wat de maximale personendichtheid mag zijn. Opgemerkt wordt dat deze wijze van verankeren veel specifieke voorschriften vraagt en vanwege de moeilijke handhaafbaarheid geen voorkeur verdient. Indirecte doorwerking risicovolle activiteiten zijn per definitie uitgesloten als er in een gebied met een bestemming ‘Woondoeleinden’ geen 10-6 risicocontour aanwezig is. De indirecte verankering wordt hierbij gerealiseerd door via de beschermde status van de omgeving (de ‘ontvanger’) het risico uit te sluiten. De methode is vooral handig in situaties waar zich nieuwe risicobronnen kunnen vestigen. Voorwaarde voor een goed functionerende indirecte verankering is een duidelijke definiëring van de kwetsbare objecten én een duidelijke weergave waar die objecten gerealiseerd mogen worden. Het toepassen van mede bestemmingen bevordert hierbij sterk de leesbaarheid van het bestemmingsplan. Als het bestemmingsplan concreet aangegeven bouwblokken bevat én eenduidig valt te interpreteren hoeveel eenheden (bijv. woningen of m² kantooroppervlak) aanwezig zijn, zijn de personendichtheden op indirecte wijze verankerd. Voor het indirect verankeren hoeven geen extra voorschriften in een bestemmingsplan te worden opgenomen. Voorwaarde is wel dat uit de plankaart valt af te leiden hoeveel eenheden aanwezig mogen zijn. Ook is het belangrijk dat bij een groepsrisicoberekening een herkenbare relatie valt te leggen tussen die eenheden en de positie hiervan ten opzichte van de risicobron. Indirecte doorwerking De uit de kwaliteitsnormen af te leiden afstanden worden opgenomen in de verbeelding. Dit kan door het aanhouden van afstanden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen. Aanbevolen wordt de risiconormen op indirecte wijze te laten doorwerken in het bestemmingsplan. De personendichtheid zou op indirecte wijze middels het bestemmingsplan kunnen worden geborgd door het vastleggen van bebouwingspercentages, bouwvlakken en bouwhoogtes.

28 Verantwoordingsplicht
invloedgebied personendichtheden omvang groepsrisico verblijftijdencorrectie berekening groepsrisico zelfredzaamheid bestrijdbaarheid In de toelichting van ruimtelijk relevante besluiten moet het bevoegd gezag inzicht geven in de afweging die bij de voorbereiding van het besluit is gemaakt. Er moet ook altijd een groepsrisico verantwoording plaatsvinden. Ook bij conserverende bestemmingen. De gemeente dient te verantwoorden waarom een bepaald groepsrisico toelaatbaar wordt geacht. In de verantwoordingen dienen in ieder geval de volgende elementen te worden meegenomen: Het invloedsgebied. Dit kan je je aflezen bij categoriale bedrijven in de bijlage van het Revi. Bijv. bij LPG tankstations invloed gebied 150 meter. Bij niet categoriale bedrijven geldt een zeer ruimte afstand. Personendichtheden: Het is noodzakelijk om het groepsrisico te bepalen voor de uitgangsituatie als van de geprojecteerde situatie. (dus als de maximale capaciteit van het bp is benut) Personendichtheden: Op basis van de capaciteit van het bestemmingsplan kan worden bepaald wat de maximale personendichtheid in het werkgebied kan zijn. Hierbij kunnen de kengetallen worden gebruikt. Voor woningen kan bijv. een dichtheid van 2.4 persoon per woning wordt aangehouden. Indien het bestemmingsplan speciale woningtypen aangeeft, zoals woningen voor alleenstaanden, mag het kengetal voor de dichtheid worden aangepast. Deze aangepaste dichtheid moet uiteraard wel worden aangegeven in de rapportage. Om de mate van verandering van het groepsrisico te bepalen is het noodzakelijk om zowel de personendichtheid van de uitgangssituatie te inventariseren als de personendichtheid van de geprojecteerde situatie. In verband met de vervolgstappen is het tevens zinvol om aan het begin te bepalen of binnen het invloedsgebied sprake is van een uniform gebruik (zoals alleen wonen) of dat er meerdere gebruiksfuncties zijn. Ook moet bepaald worden of de personen gelijk gespreid zijn over het gebied. Omvang groepsrisico De omvang van het groepsrisico kan worden bepaald met het behulp van ‘de tabellen uit het Revi” of door middel van een risicoberekening (QRA). Bepaling door middel van risicoberekening (QRA) Verblijftijdscorrectie Bij een risicoberekening worden er standaard aannames gedaan omtrent de verblijfstijd van personen. In de praktijk kunnen hier belangrijke verschillen in optreden. Een voetbalstadion kan tijdens wedstrijden veel personen herbergen. Maar als bij een risicoberekening wordt uitgegaan van een permanente bezetting van dit stadion, wordt het groepsrisico overschat. Om dit soort overschattingen te voorkomen, kan gebruik worden gemaakt van de verblijfstijdcorrectie. Verblijftijd kan ook invloed hebben op de keuze van mogelijke maatregelen . Wanneer bijvoorbeeld in de omgeving van het LPG-tankstation alleen functies aanwezig zijn waar men overdag verblijft (winkels, kantoren), kan besloten worden om in de milieuvergunning vast te leggen dat alleen buiten de openingstijden van deze objecten LPG wordt afgeleverd. Hier moet echter wel de rechtszekerheid in acht genomen worden. Er bestaat immers altijd de mogelijkheid dat bijvoorbeeld een school op een later tijdstip alsnog besluit om ’s avonds ook activiteiten te ontplooien. Het is dus zaak dit soort veranderingen, die een negatief effect hebben op het groepsrisico, uit te sluiten. Berekening groepsrisico Via software programma wordt groepsrisico berekend. Vervolgens ga je kijken welke maatregelen je kunt treffen om het groepsrisico te verlagen: Enkele voorbeelden: eerst brongerichte bijv: Een verbeterde vulslang, Hittewerende coating op de tankwand, Verplaatsing van het vulpunt, Sprinkler, Dag en nacht levering Zelfredzaamheid Er valt te denken aan maatregelen in de sfeer van de ruimtelijke ordening en de verkeerskunde, preventieve maatregelen voor de bron en maatregelen specifiek gericht op vergroting van de zelfredzaamheid van mensen in noodsituaties. De infrastructuur dient ook dusdanig ingericht te zijn dat er voldoende vluchtwegen aanwezig Zijn. Bijv. bij LPG tankstations in noodsituatie zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Wanneer zich bij een LPG-tankstation een incident dreigt is vluchten de insteek, aangezien schuilen niet effectief is. Gerealiseerd dient te worden dat indien daadwerkelijk een ontploffing van een tankauto dreigt, de vluchttijd bijzonder kort is. Dit vluchtaspect zal dus doorwerking moeten vinden in de ruimtelijke inrichting. Het is dus zaak de functionele inrichting zoveel mogelijk te optimaliseren op basis van mobilisatie. Gezien het vluchtaspect dienen gebouwen (bij voorkeur) voorzien te zijn van adequate vluchtwegen van de bron af. Wel moet opgemerkt worden dat met het stellen van eisen aan gebouwen de nodige moeilijkheden bestaan. Het is voor het bevoegd gezag immers moeilijk te eisen dat bepaalde bouwkundige risico reducerende aanpassingen aan gebouwen daadwerkelijk gerealiseerd worden. Via het bestemmingsplan kunnen zaken mogelijk gemaakt worden maar niet rechtstreeks worden afgedwongen. Daarnaast moet worden gerealiseerd dat het in veel gevallen om bestaande situaties zal gaan, waardoor aanpassingen moeilijker te realiseren zijn. Omdat de evacuatietijd bij een dreigend incident zeer kort is, is goede informatie richting omwonenden relevant. Risicocommunicatie speelt hier dus een belangrijke rol. Bestrijdbaarheid Bestrijding Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken is het van belang dat op het moment dat er iets misgaat de hulpverlening niet wordt belemmerd bij de uitvoering van haar taken. De inrichting van de ruimte kan de bestrijding echter negatief of positief beïnvloeden. Het is dus van belang knelpunten voor de hulpverlening in de ruimtelijke inrichting te voorkomen dan wel op te lossen. Veel van dit soort aspecten zullen in een rampbestrijdingsplan vastgelegd zijn of in het geval deze niet aanwezig is nog moeten worden vastgelegd. In samenspraak met de brandweer en andere hulpverleningsinstanties zal gekeken moeten worden naar: • Bereikbaarheid; is de bron en de belaste omgeving bereikbaar? • Opstelmogelijkheden; is er voldoende ruimte bij de bron en in de belaste omgeving om het materieel te stallen? • Inzetbaarheid van middelen; zijn voldoende (blus) Bluswatervoorzieningen aanwezig. Etc.

29 Veiligheidsregio of regionale brandweer
VRR wettelijke adviesplicht Scenario’s Toxisch Hittestraling/overdruk Bij ruimtelijke besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en bij vergunningen heeft de regionale brandweer een adviesplicht. Wettelijk is geregeld dat de VRR of de regionale brandweer in de gelegenheid gesteld wordt om te adviseren. De gemeente kan van dit advies afwijken, maar moet dit wel goed motiveren. Uiterste consequentie hiervan kan zijn dat de provincie kan ingrijpen vanwege strijdigheid met het provinciaal belang door het vaststellen van een inpassingsplan. De Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond stelt bijv. scenarioanalyses op om aan te geven welke soorten rampen er tunnels optreden bij een bedrijf of bij transport. Dit kan een 'hittescenario‘ zijn (zoals een plasbrand of een gaswolktontbranding), een 'explosief scenario of een toxisch scenario. In het laatste geval komt een giftig gas vrij. Afhankelijk van het scenario (het soort ramp) kunnen vooraf bepaalde maatregelen worden getroffen, om de effecten van die ramp te beperken. De veiligheidsregio houdt dus geen rekening met de mogelijke kans op een ramp maar gaat alleen in op de gevolgen van een ramp. Toxisch scenario (gaswolk) Een toxisch scenario is een ongeval waarbij een gaswolk ontsnapt. Doordat de ontsnapping van een gaswolk en de verspreiding over de omgeving heel snel kan plaatsvinden, is er meestal geen vluchtmogelijkheid. De enige redding is schuilen. Filmpje laten zien Hittestraling/overdrukscenario (explosie/brand) Bij bedrijven en transport waarvoor geldt dat een explosie en brand het meest waarschijnlijk zijn, staat centraal of mensen kunnen vluchten. Filmpje laten zien Hulpdiensten  Regionale brandweer/veiligheidsregio’s: invulling adviesrol bij Verantwoordingsplicht bij toename GR (net als nu).  Regionale brandweer / veiligheidsregio’s: uitbreiding adviesrol bij verantwoordingsplicht gericht op incidenten met brandbare vloeistoffen voor bouwplannen in een plasbrandaandachtgebied.


Download ppt "Externe veiligheid Havengebied Rotterdam"

Verwante presentaties


Ads door Google