De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

structureel-functionalistische antwoord op de vraag naar

Verwante presentaties


Presentatie over: "structureel-functionalistische antwoord op de vraag naar"— Transcript van de presentatie:

1 structureel-functionalistische antwoord op de vraag naar
Hirschi’s structureel-functionalistische antwoord op de vraag naar kleine criminaliteit onder jongeren Wout Ultee

2 Drie vragen over vormen van cohesie
Durkheim: vragen over zelfdoding Merton: vragen over vermogens criminaliteit onder volwassenen Hirschi, Bruinsma, Baerveldt, Roovers: vragen over kleine criminaliteit onder jongeren

3 Durkheims integratiehypothese gegeneraliseerd tot
Ultee’s integratiehypothese (26) Naarmate personen sterker zijn geïntegreerd in om het even welke intermediaire groepering van een samenleving, leven ze om het even welke norm van deze groepering sterker na. (27) Intermediaire groeperingen hebben een norm over zelfdoding. (18) Naarmate personen sterker zijn geïntegreerd in om het even welke intermediaire groepering van een samenleving, is de kans groter dat zij de norm van deze groepering over zelfdoding naleven.

4 Ultee’s integratiehypothese geconcretiseerd
(26) Naarmate personen sterker zijn geïntegreerd in om het even welke intermediaire groepering van een samenleving, leven ze om het even welke norm van deze groepering sterker na. (28) De intermediaire groeperingen van een samenleving hebben normen over het vernielen door jongeren en ouderen van openbare eigendommen, over het stelen van privé‑eigendom in openbare plaatsen en voor publiek toegankelijke ruimten en over meer van dergelijke zaken (kleine criminaliteit). (29) Naarmate jongeren sterker zijn geïntegreerd in de intermediaire groeperingen van een samenleving, leven ze normen van deze groeperingen met betrekking tot het ver-nielen van openbare eigendommen en dergelijke meer na.

5 Ultee’s integratiehypothese geconcretiseerd tot Hirschi’s integratiehypothese
(29) Naarmate jongeren sterker zijn geïntegreerd in de intermediaire groeperingen van een samenleving, leven ze normen van deze groeperingen met betrekking tot het ver-nielen van openbare eigendommen en dergelijke meer na. (30) Alle intermediaire groeperingen van een samenleving delen normen volgens welke vernieling van openbare eigendommen en dergelijke worden afgekeurd. (31) Naarmate jongeren sterker zijn geïntegreerd in de intermediaire groeperingen van een samenleving, vernielen ze in mindere mate openbare eigendommen en dergelijke (begaan ze minder kleine criminaliteit).

6 Hirschi’s integratiehypothese geconcretiseerd
(31) Naarmate jongeren sterker zijn geïntegreerd in de intermediaire groeperingen van een samenleving, vernielen ze in mindere mate openbare eigendommen en dergelijke (begaan ze minder kleine criminaliteit). (32) Jongeren en hun ouders vormen een intermediaire groepering. (33) Naarmate jongeren een hechtere band met hun ouders hebben, plegen ze in mindere mate kleine criminaliteit.

7 Hirschi’s integratiehypothese nader geconcretiseerd tot een empirische voorspelling
(33) Naarmate jongeren een hechtere band met hun ouders hebben, plegen ze in mindere mate kleine criminaliteit. (34) Als jongeren vaker met hun ouders over hun doen en laten praten, hebben ze een hechtere band met hun ouders. (35) Naarmate jongeren vaker met hun ouders over hun doen en laten praten, begaan ze in minder mate kleine criminaliteit.

8 Hirschi’s integratiehypothese opnieuw geconcretiseerd
(31) Naarmate jongeren sterker zijn geïntegreerd in de intermediaire groeperingen van een samenleving, vernielen ze in mindere mate openbare eigendommen en dergelijke (begaan ze minder kleine criminaliteit). (36) De school is een intermediaire groepering. (37) Naarmate de band van jongeren met hun school hechter is, plegen ze in mindere mate kleine criminaliteit.

9 Hirschi’s integratiehypothese opnieuw nader geconcretiseerd tot een empirische voorspelling
(37) Naarmate de band van jongeren met hun school hechter is, plegen ze in mindere mate kleine criminaliteit. (38) Naarmate jongeren vaker een les verzuimen en een dag spijbelen, zijn ze in mindere mate in hun school geïntegreerd. (39) Naarmate jongeren vaker een les verzuimen en een dag spijbelen, plegen ze vaker kleine criminaliteit.

10 Bruinsma’s concretisering van Hirschi’s integratiehypothese
(31) Naarmate jongeren sterker zijn geïntegreerd in de intermediaire groeperingen van een samenleving, vernielen ze in mindere mate openbare eigendommen en dergelijke (begaan ze minder kleine criminaliteit). (40) Vrienden en vriendinnen vormen een intermediaire groepering. (41) Naarmate jongeren hechtere banden met vrienden en vriendinnen hebben, plegen ze minder vaak kleine crimi-naliteit.

11 Bruinsma’s nadere concretisering van Hirschi’s integratiehypothese tot een empirische voorspelling
(41) Naarmate jongeren hechtere banden met vrienden en vriendinnen hebben, plegen ze minder vaak kleine crimi-naliteit. (42) Naarmate jongeren meer hetzelfde denken als hun vrienden en vriendinnen, is de band tussen hen sterker. (43) Naarmate jongeren meer hetzelfde denken als hun vrienden en vriendinnen, plegen ze minder vaak kleine criminaliteit.

12 Bruinsma’s alternatieve concretisering: integratie in subculturen
(29) Naarmate jongeren sterker zijn geïntegreerd in de intermediaire groeperingen van een samenleving, leven ze normen van deze groeperingen met betrekking tot het ver-nielen van openbare eigendommen en dergelijke meer na. (44) Hoewel de meeste intermediaire groeperingen van welke samenleving dan ook kleine criminaliteit afkeuren, zijn er in sommige samenlevingen wel eens intermediaire groeperingen met een norm die kleine criminaliteit goed-keurt. (45) Naarmate personen sterker zijn geïntegreerd in inter-mediaire groeperingen die kleine criminaliteit goedkeuren, plegen ze meer kleine criminaliteit.

13 Bruinsma’s alternatief nader geconcretiseerd
(45) Naarmate personen sterker zijn geïntegreerd in inter-mediaire groeperingen die kleine criminaliteit goedkeuren, plegen ze meer kleine criminaliteit. (46) ‘Slechte’ vrienden en vriendinnen vormen een inter-mediaire groepering die kleine criminaliteit goedkeurt. (47) Jongeren die nauwere banden met slechte vrienden en vriendinnen hebben, plegen meer kleine criminaliteit dan jongeren die minder nauwe banden met slechte vrienden en vriendinnen hebben.

14 Bruinsma’s alternatief nader geconcretiseerd tot een empirische voorspelling
(47) Jongeren die nauwere banden met slechte vrienden en vriendinnen hebben, plegen meer kleine criminaliteit dan jongeren die minder nauwe banden met slechte vrienden en vriendinnen hebben. (42) Naarmate jongeren meer hetzelfde denken als hun vrienden en vriendinnen, is de band tussen hen sterker. (48) Jongeren die meer hetzelfde denken als hun slechte vrienden en vriendinnen, plegen meer kleine criminaliteit.

15 Zeldoding in Nederland aan het begin, tijdens en aan het eind van de Tweede Wereldoorlog
Tot de volgende keer!


Download ppt "structureel-functionalistische antwoord op de vraag naar"

Verwante presentaties


Ads door Google