Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
GepubliceerdEmiel Moens Laatst gewijzigd meer dan 6 jaar geleden
1
Spelmethodieken Memory – en dobbelspel Silke Vanmol
Kindbegeleidster IBO De Speelvogel Inspiratiedagen MeMoQ /10/2018; Gent
2
Inhoud Mijn achtergrond Ontstaan spelmethodieken Doel spelmethodieken
Visie onthaalouders Memoryspel + materiaal Dobbelspel + materiaal
3
Mijn achtergrond Sinds 2011 werkzaam als kindbegeleidster
Flextraject Pedagogie van het Jonge Kind Laatstejaars stage: Kinderopvang Gezinsbond Project: MeMoQ introduceren bij onthaalouders
4
Ontstaan spelmethodieken
Project: Lerend netwerk onthaalouders opgestart Verkenning MeMoQ bij onthaalouders weerstand Onzekerheid Geen tijd voor Weer extra papierwerk Moeilijk te begrijpen (woordgebruik, samenstelling werkinstrument) Spelmethodieken: creatieve manier om deze weerstand weg te werken
5
Doel spelmethodieken Memoryspel
Basisverkenning van dimensie 1 t.e.m. 5 van MeMoQ Onzekerheid wegwerken door alledaagse afbeeldingen te gebruiken De 5 dimensies concreter maken Dobbelspel Dieper ingaan op 1 dimensie van MeMoQ Duidelijkheid geven over inhoud dimensie Ervaringen, tips en ideeën uitwisselen met elkaar
6
Visie onthaalouders Memory De dimensies staan in verbinding met elkaar
Geruststelling de afbeelding gaan over alledaagse zaken Een duidelijke manier om te ontdekken wat de dimensies inhouden Dobbelspel Interactieve en leuke manier om met een dimensie aan de slag te gaan Bewustwording van de dimensie door vragen te beantwoorden en gesprekken te voeren Door uitwisseling van ervaringen, ideeën en tips de eigen werking verbeteren
7
Memoryspel Materiaal Het memoryspel, 1 spel per groep
Uitlegblad dimensies MeMoQ Speluitleg Afhankelijk van het aantal deelnemers worden er verschillende groepen gevormd. Er zitten maximum 6 personen in een groep. Dit is geen gewone memory. Het is niet de bedoeling om twee dezelfde kaartjes te zoeken, maar om twee kaartjes te zoeken die bij dezelfde dimensie horen. Je eigen interpretatie bepaalt of de kaartjes bij elkaar horen, er zijn geen juiste of foute antwoorden. Na het vinden van twee bij elkaar horende kaartjes legt deze persoon uit waarom hij/zij vindt dat deze kaartjes bij elkaar horen en legt de kaartjes aan de kant. Hierna is de volgende deelnemer aan de beurt.
13
Uitlegblad (1) Dimensie 1: Welbevinden Dimensie 2: Betrokkenheid
Welbevinden is het positieve gevoel dat een kind heeft als de situatie waarin het zich bevindt tegemoetkomt aan zijn basisbehoeften. Kinderen die zich echt goed voelen, gedragen zich als ‘een vis in het water’. Ze tonen op veel manieren dat ze zich goed voelen in de groep, zoals het uitstralen van vitaliteit en innerlijke rust, een spontane en open houding en zichzelf durven zijn. Dimensie 2: Betrokkenheid Betrokkenheid gaat over geboeid bezig zijn met iets. Het is zo intens bezig zijn dat je er ‘helemaal door opgeslorpt wordt’. Het is de voorwaarde om tot ontwikkeling en diepgaand leren te komen. Als kinderen sterk betrokken zijn bij een activiteit, dan spreken ze al hun mogelijkheden aan. Ze verleggen de grenzen van hun kunnen. Ze zijn volop aan het groeien en zichzelf aan het ontwikkelen. Dimensie 3: Emotionele ondersteuning Kinderen emotioneel ondersteunen is warm, respectvol en enthousiast met hen omgaan. Het is aandacht hebben en zorg dragen voor hun emotionele behoeften en in die zin hun gedrag begeleiden. Heel belangrijk, want zo ontwikkelen kinderen ook positieve relaties met elkaar. Emotionele ondersteuning kan onderverdeeld worden in twee delen: Positieve relaties: je gaat respectvol om met kinderen en er is sprake van verbondenheid tussen jou en de kinderen onderling Sensitief-responsief handelen: je merkt op wat een kind nodig heeft en je reageert er passend op
14
Uitlegblad (2) Dimensie 4: Educatieve ondersteuning
Kinderen educatief ondersteunen betekent dat je het leren en de ontwikkeling van de kinderen stimuleert. Je hebt aandacht voor de ideeën, de initiatieven en het standpunt van de kinderen zelf en geeft hen hiervoor veel ruimte. Je breidt de leefwereld van kinderen ook uit via interacties en activiteiten. Je zet kinderen aan om verder te exploreren en spreekt de kinderen aan in hun zone van naaste ontwikkeling. Educatieve ondersteuning kan onderverdeeld worden in twee delen: Actief-stimulerende omgeving: je merkt op wat een kind nodig heeft en speelt er passend op in. Je daagt een kind uit om aan de grens van zijn kunnen bezig te zijn. Taalondersteuning: je gebruikt een correcte, rijke en gevarieerde taal, biedt veel spreekkansen aan kinderen en speelt in op hun taaluitingen. Dimensie 5: Omgeving Een interessante omgeving voor kinderen bestaat uit een toegankelijke en uitnodigende ruimte die overzichtelijk is ingedeeld waar een boeiend en gevarieerd aanbod van materialen en activiteiten wordt aangeboden. Een goede organisatie van tijd is belangrijk zodat kinderen op vele manieren actief kunnen zijn zonder te veel afhankelijk te zijn van de kindbegeleid(st)er. De omgeving kan onderverdeeld worden in twee delen: Een ‘rijk’ aanbod: een kindgerichte indeling, invulling van de ruimte met toegankelijke materialen en de aanvulling van dit aanbod met extra activiteiten en materialen. Een ‘doeltreffende’ organisatie: een flexibel en voorspelbaar dagverloop met jou als beschikbare kindbegeleid(st)er. De kinderen krijgen veel ruimte om zelf initiatieven te nemen.
15
Dobbelspel (Educatieve ondersteuning)
Materiaal 1 dobbelsteen per groep Spelkaartjes: 4 categorieën Speluitleg Afhankelijk van het aantal deelnemers worden er verschillende groepen gevormd. Er zitten maximum 6 personen in een groep. De deelnemers gooien om de beurt met de dobbelsteen. Ze moeten het kaartje nemen dat bij het gegooide aantal ogen hoort en de vraag beantwoorden. Hoe doe jij dat nu? Stellingen Actie Reactie Akkoord of niet akkoord Zelf een kaartje kiezen Anderen mogen een kaartje voor je kiezen
16
Spelkaartjes dobbelspel
Hoe doe jij dat nu? Formuleer een antwoord op de vraag op het spelkaartje. Leg uit hoe jij het zou aanpakken. Stellingen Geef aan op welke manier jij deze stellingen toepast in de praktijk. De stellingen op de spelkaartjes zijn dezelfde stellingen die in het MeMoQ-instrument gebruikt worden. Actie Reactie Op het spelkaartje wordt een situatie geschetst die in de praktijk kan voorkomen. Leg uit op welke manier je op het kind/de kinderen zou reageren. Akkoord of niet akkoord Leg uit of je wel of niet akkoord gaat met de beschreven situatie op het kaartje.
18
Wanneer speel je mee met de kinderen? B
Hoe speel jij in op de noden en interesses van de kinderen? C Hoe bevorder je spontane interacties tussen kinderen en zorg je dat er meer kinderen bij betrokken worden? D Wanneer komen de kinderen in jouw opvang in aanraking met taal? E Op welke manier stimuleer jij de taalontwikkeling van kinderen? F Hoe breid jij de woordenschat van kinderen uit?
20
Ik vertel en verwoord mijn eigen handelingen en die van de kinderen.
Ik ondersteun kinderen consequent om zich te verplaatsen in anderen en ik betrek hen actief bij het oplossen van conflicten. B Ik voel goed aan wat de kinderen boeit en bezighoudt. Mijn tussenkomsten lokken heel wat ideeën, initiatief en communicatie uit bij de kinderen. C Ik doe heel wat inspanningen om de verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid en zelfstandigheid van de kinderen te maximaliseren. D Ik speel in op spontane taaluitingen van kinderen en heb gesprekjes met hen over zaken die ze boeiend vinden. E Ik vertel en verwoord mijn eigen handelingen en die van de kinderen. F Ik ben expressief in mijn taalgebruik: tempowisselingen, toonhoogte, enthousiasme, gebaren, mimiek, klemtonen, …
22
A Tijdens een kleuractiviteit zie je dat een peuter zijn kleurplaat kapot scheurt. Op welke manier kan je hierop inspelen, welke spelprikkels kan je aanbieden? B Je merkt dat een peuter regelmatig met de gekleurde blokken bezig is. Hij pakt ze uit de doos en legt ze er terug in. Op welke manier kan je hierop inspelen, welke spelprikkels kan je aanbieden? C Je merkt dat een baby met veel verwondering naar zijn eigen spiegelbeeld kijkt. Op welke manier kan je hierop inspelen? D Bij het naar buiten gaan wil een peuter zelf zijn jas aandoen, maar je merkt dat hij dit nog niet kan. Op welke manier kan je hierop inspelen? E Het is herfst en de bladeren beginnen te vallen van de bomen. Je merkt op dat de kinderen dit interessant vinden. op welke manier kan je hierop inspelen? F Je zit op de mat tussen de kinderen, die vrij aan het spelen zijn met de auto’s en boerderijdieren. Welke prikkels kan je geven om de taal van de kinderen te ondersteunen?
24
Je reageert hierop met: “Nee, dit is geen laap, maar een schaap.”
Je bent samen met een peuter met de boerderijdieren aan het spelen. De peuter neemt het schaap en zegt: “laap, laap.” Je reageert hierop met: “Nee, dit is geen laap, maar een schaap.” B Tijdens het verluieren van een baby begint de baby te brabbelen. Je reageert hierop door terug te brabbelen. C Het aanbieden van kosteloos materiaal is een goede verrijking van het aanbod. D Door de kinderen te observeren weet ik waar hun interesses liggen. Zo kan ik gepast spelmateriaal en gepaste spelprikkels aanbieden. E Een peuter heeft het knuffeldoekje van een baby aangepakt en hierdoor begint te baby te wenen. Jij pakt het knuffeldoekje af, zegt dat hij stout is geweest en geeft het doekje terug aan de baby. F Tijdens mijn dagelijkse handelingen leg ik uit aan de kinderen wat ik doe en welke voorwerpen ik hiervoor gebruik.
25
Bedankt voor jullie aandacht!
Zijn er nog vragen?
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.