De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Scheikunde Chemie overal

Verwante presentaties


Presentatie over: "Scheikunde Chemie overal"— Transcript van de presentatie:

1 Scheikunde Chemie overal
Kelly van Helden

2 Planning Theorie Huiswerk maken

3 Samen Opdracht 1 blz 45

4 In welk gebied ligt: - de pH van zure schoonmaakmiddelen
In welk gebied ligt: - de pH van zure schoonmaakmiddelen? - de pH van basische schoonmaakmiddelen? Hoe meet je de pH met universeel indicator papier? Waarvoor gebruik je zure schoonmaakmiddelen? En basische?

5 Hoofdstuk 8 zuren en basen
Wanneer is een stof zuur of basisch? pH of zuurgraad

6 pH-indicator Een stof waarmee je de zuurgraad (pH) kunt aantonen.

7 Het meten van de pH-waarde
Het meten van de pH-waarde kan op verschillende manieren: Lakmoespapier  pH indicator Rood = zuur; blauw =base Universeel pH papier Elektronische pH meter

8 Andere indicatoren

9 Zelf aan de slag Maak opdracht 1f, 2 t/m 9 Niet maken: 7

10 8.3 Zuren Alle zure oplossingen: Hebben een zure smaak
Beinvloeden de kleur van zuur/base indicatoren Hebben een pH waarde kleiner dan 7

11 Zuren Zure oplossingen bevatten altijd H+ ionen
Niet opgeloste zuren zijn moleculaire stoffen Je hebt dus water nodig voor de zure eigenschappen Een verdunde zure oplossing is een zure oplossing die met water extra verdund is

12 Ionisatievergelijking van zuren
Zuren splitsen in ionen wanneer opgelost in water Zuur is een protonendonor Zuur is dan geïoniseerd H+ ionen en zuurrest ion

13 ionisatievergelijking
HNO3 (l)  H+ (aq) + NO3- (aq) Voor pijl het molecuul van het zuur Na de pijl de ionen van waterstof (H+) en het zuurrest ion. H2SO4 (l)  2H+ (aq) + SO42- (aq)

14 Naamgeving zuurrest ionen

15 Gedeeltelijke splitsing
CO2 + H2O H2CO3 H2CO H+ + CO32- (zwak zuur) In 1 keer CO2 (g) + H2O (l) H+(aq)+ CO32-(aq) Bij zwakke zuren gaat het trapsgewijs HCO3-

16 Voorbeeld H2SO4 (l)  2H+ (aq) + SO42- (aq) Gedeeltelijke splitsing
H2SO4 (l)  H+ (aq) + HSO4- (aq)  2H+ (aq) + SO42- (aq)

17 Zuren Tabel 8.7 en 8.8 in je boek uit je hoofd leren!
Let op! Koolzuur: In koolstofdioxide zit geen H Opgelost in water vormt CO2  H2CO3 Hierin zit wel een H!

18 pH Waarde De pH waarde wordt bepaald door de hoeveelheid H+ ionen die in de oplossing aanwezig zijn (De molariteit van H+)

19 Sterke en zwakke zuren Splitsen van ionen

20 Huiswerk Maak opdracht Maak opdracht 1f, 2 t/m 9 Niet maken: 7
Opdracht 10 t/m 22 Niet maken: 20

21 Basen

22 Planning Huiswerk nakijken Theorie Huiswerk maken

23 Huiswerk nakijken 1f. Acetaat OH- SO32- oxide ion Nitriet ion CO32- waterstofcarbonaat ion

24 2. a. pH < 7 b. pH > 7 c. pH = 7 3. a. minder zuur dus pH wordt hoger nadert 7. b. minder basisch dus pH wordt lager nadert 7 c. waarde nadert pH van 7 d. waarde nadert pH van 7

25 14. a. HCl (g)  H+ (aq) + Cl- (aq) b. HNO3 (l)  H+ (aq) + NO3- (aq) c. CH3COOH(l)  H+(aq) + CH3COO- (aq) 15. a. wanneer het beweeglijke geladen deeltjes in de oplossing zitten b. Zuren bevatten H+ ionen en negatieve ionen c. Metaal en niet metalen geladen

26 8.5 basen Alle basische oplossingen: Hebben een ontvettende werking
Beinvloeden de kleur van zuur/base indicatoren Hebben een pH waarde groter dan 7

27 Basen Basische oplossingen bevatten altijd OH- ionen
Niet opgeloste basen zijn moleculaire stoffen Je hebt dus water nodig voor de basische eigenschappen Een verdunde basische oplossing is een basische oplossing die met water extra verdund is

28 Voorbeeld HCO3- (aq)+ H2O(l)  H2CO3 (aq)+ OH- (aq) De base kan een H+ ion opnemen van het water. Hoe meer OH- hoe basischer de stof

29 Uit je hoofd leren Tabel 8.14

30 Ammoniak NH3 (aq) + H2O (l)  NH4+ (aq) + OH- (aq)
Ammoniak neemt een waterstof-proton op van water. We noemen ammoniak daarom een base.

31 Sterke en zwakke zuren en basen
Ook bij de basen onderscheiden we sterke en zwakke basen  ammoniak is een zwakke base

32 Sterk of zwak?? In het algemeen kunnen we zeggen:
basen gevormd van de metalen uit de eerste en tweede groep van het periodiek systeem zijn sterk Alle andere zijn zwak

33 Zuren en basen Zuren zijn stoffen, die zuur smaken en bij oplossen in water H+ ionen afstaan. Basen zijn stoffen, die zeepachtig smaken en bij oplossen in water H+ ionen kunnen opnemen, waardoor OH- ionen ontstaan.

34 Ionisatievergelijkingen van basen

35 Neutralisatiereacties
Een zuur en base samen voegen

36 Huiswerk Maak opdracht 33 t/m 43 en 45 t/m 47 Donderdag praktijk!!!

37 Berekeningen aan zuren

38 Planning Huiswerk nakijken Theorie Huiswerk maken

39 Zuren berekenen met de pH
[H+] = 10-pH mol/liter [H+] betekend H+ ionenconcentratie Als de pH van een oplossing 4 is dan: [H+] = 10-4 = 0,0001 mol/liter

40 Rekenen met de pH Als je de pH wilt weten:
Gegeven is: [H+]= 0,045 mol/liter pH = -log[H+] pH = -log(0,045) = 1,35 De pH is dus 1,35

41 Huiswerk Opdracht 24 t/m 32

42 Berekeningen aan basen

43 Planning Huiswerk staat op wikiwijs Theorie Berekeningen aan basen
Huiswerk maken

44 Vragen bespreken

45 Significantie Vuistregel:
het aantal significante cijfers in de [H+] moet even groot zijn als het aantal decimalen in de pH Voorbeeld: [H+] = 0,250 mol/L pH is dan 0,602

46 Basen berekenen pH en pOH
In elke neutrale oplossing zijn even veel H+ ionen en OH- ionen aanwezig In een zure oplossing zijn meer H+ ionen aanwezig In een basische oplossing zijn meer OH- ionen aanwezig

47 Berekenen met basen pH + pOH = 14 pOH = -log[OH-]
Als de OH- in een oplossing bekend is kun je eerst de pOH berekenen en dan de pH

48 Voorbeeld De [OH-] in kaliloog is 0,23 mol/L Hoe groot is dan de pH?
pOH = -log(0,23) = 0,64 pH + pOH = 14,00 pH + 0,64 = 14,00 pH = 14,00 – 0,64 = 13,36

49 Voorbeeld De pH van zwembad water is 7,3
Hoe groot is de [OH-] in het zwembadwater? pH + pOH = 14,00 7,3 + pOH = 14,00 pOH = 14,00 – 7,3 = 6,7 De pOH is dus 6,7

50 Vervolg De pOH is dus 6,7 pOH = -log[OH-] 6,7 = -log[OH-]
[OH-] = 10^-6,7 = 2*10-7 mol/L

51 Huiswerk Maak opdracht 49 t/m 58

52 Zuur base reacties

53 Planning Huiswerk staat op wikiwijs Theorie zuur base reacties
Huiswerk maken

54 8.7 zuur base reacties Tijdens een zuur base reactie neemt de base een of meer H+ ionen op. Deze H+ ionen zijn afkomstig van een zuur of uit een zure oplossing

55 Reactievergelijking opstellen
Zoutzuur en ammoniakoplossing bij elkaar Zoutzuur: H+ (aq) + Cl- (aq) Ammoniakoplossing: NH3 (aq) Vindt er een zuur base reactie plaats? Ja, de H+ ionen reageren met de NH3

56 vervolg NH3 (aq) + H+ (aq)  NH4+ (aq)
Hierna controleer je of er een neerslag plaats vindt Geen neerslag dus geen neerslagreactie en dus alleen een zuur base reactie

57 Vaste regels Vertaal de namen van reagerende stoffen/oplossingen in formules Zoek uit of er een zuur en een base in het reactie mengsel aanwezig zijn Als dat zo is stel je een zuur base reactie op Zoek uit of er nog een neerslag kan plaatsvinden en stel de reactie daarvan op

58 Zuur base titratie Neutralisatiereactie NaOH en HCl
OH- (aq) + H+ (aq)  H2O (l) Zuur base indicator toevoegen

59 Zuur base titratie Een zuur base titratie is een analyse methode waarmee je de molariteit van een zure oplossing nauwkeurig kunt bepalen door er een basische oplossing met bekende molariteit aan toe te voegen, of omgekeerd!

60 Titratieformule Cz * Vz = Cb * Vb

61 Huiswerk Maak opdracht 60 t/m 64 en 66 t/m 70 en 72 t/m 74

62 Scheikunde Kelly van Helden

63 Planning Huiswerk bespreken Oefenen aan de hand van praktijk gegevens
Vragen over toets

64 Huiswerk bespreken 26 b. bereken de pH van een oplossing waarin [H+] =0,050 mol/L -log(0,050) = 1,3 dus de pH = 1,3 27 a. bereken de pH van 0,035 molair zoutzuur Molverhouding is 1:1 dus –log(0,035) = 1,5 pH = 1,5

65 27 b. bereken de pH van 0,345 molair zwavelzuuroplossing
27 b. bereken de pH van 0,345 molair zwavelzuuroplossing. H2SO4 verhouding is dus 2:1 2 * 0,345 = 0,690 mol/L -log(0,690) = 0,161 De pH is dus 0, a. bereken de [H+] in zure regen met een pH van 4,2 10-4,2 = 6*10-5 dus [H+] = 6*10-5 mol/L

66 31. 1 liter oplossing zoutzuur maken met een pH van 2,5 pH = 2,5 dus [H+] = 10-2,5 = 0,0032 mol/L 1 mol HCl = 36,46 g 36,45*0,0032/1 = 0,12 g HCl 53 b. bereken de pOH en pH van een oplossing [OH-] =0,050 mol/L pOH = -log(0,050) = 1,30 pH = 14,00 – pOH =14,00 – 1,30 = 12,70 1 mol 0,0032 mol 36,45 g ?

67 56. a. bereken de pOH en de [OH-] van een soda oplossing met een pH van 9,80 pH + pOH = 14,00 14,00 – 9,80 = 4,20 pOH = 4, ,20 = 6,3*10-5 mol/L De [OH-] is dus 6,3*10-5 mol/L 61a. NH3 (aq) + H+ (aq)  NH4+ (aq) e. HCO3- (aq) + H+ (aq)  H2O (l) + CO2 (g)

68 68a. Natriumchloride oplossing: Na+ en Cl- Zoutzuur: H+ en Cl- Er is geen base aanwezig dus geen zuur base reactie. Er kan geen neerslag ontstaan (geen s) b. Kaliumhydroxide K+ (aq) en OH- (aq) salpeterzuuroplossing: H+ (aq) en NO3- (aq) Zuurbasereactie: H+(aq) + OH-(aq) H2O (l) Geen neerslag

69 72 a. [H+] = 10-4,50 = 3,2*10-5 mol/L b. 1L = 1 dm3 1 dm3 = 1/1000 m3 In 1 dm3 zit 3,2*10-5 mol H+ In 1m3 zit dus 3,2*10-5 mol *103 = 3,2*10-2 mol H+ [H+] = 10-5= 1,0*10-5 mol/L In 1 dm3 zit 1,0*10-5 mol H+ In 1m3 zit dus 1,0*10-5 *103 = 1,0*10-2 mol H+ Er moet worden verwijderd: (3,2*10-2)-(1,0*10-2) = 2,2*10-2 mol H+

70 72 c. CO32-(aq) + 2H+(aq)  H2O(l)+ CO2 (g) Molverhouding: 1:2 Er is dus 1,1*10-2 mol CO32-nodig d. Molverhouding CaCO3 = 1: 1 Molaire massa CaCO3 = 100,09 g 100,09* 1,1*10-2 /1 = 1,1 gram CaCO3 Per m3 grond moet dus 1,1 *10-3 kg CaCO3 worden gestrooid om de pH te verhogen van 4,50 naar 5,00

71 74 d. Cz. Vz = Cb. Vb 0,050 mol. 35 ml = Cb. 25 ml 1,75= Cb
74 d. Cz * Vz = Cb * Vb 0,050 mol * 35 ml = Cb * 25 ml 1,75= Cb *25 ml Cb = 1,75/25 = 0,07 mol/L

72 Praktijk Bereken van experiment 1 de concentraties van alle stoffen gemeten met de elektronische pH meter Geef de zuur base vergelijking van de reactie in experiment 3 Geef de neutralisatie reactie van experiment 5 Reken uit wat de concentratie van de zuren was bij experiment 5

73 Vragen??? Zijn er nog vragen??? Volgende week toets!!!


Download ppt "Scheikunde Chemie overal"

Verwante presentaties


Ads door Google