SET schrijfvaardigheid H5 MST & VEN 2015 - 2016
SET Tweede set-week schrijfvaardigheid Keuze voor betoog of beschouwing Voorbereiding in de lessen, maken van de tekst tijdens de set. Weging 30, herkansbaar
Wat krijg je van ons? Onderwerpen met vraagstelling en standpunt Wat heb je zelf nodig? Geschikte artikelen om argumenten te formuleren, om verschillende invalshoeken te beschrijven en om een citaat te gebruiken.
Wat moet elke tekst bevatten? - 750 – 1200 woorden - Inleiding van 1 of 2 alinea’s - Kern van 5 alinea’s Betoog: 3 voorargumenten, 2 tegenargumenten met weerleggingen OF 4 voorargumenten, 1 tegenargument met weerlegging. Beschouwing: voldoende balans tussen positieve en negatieve invalshoeken - Slot van 1 of 2 alinea’s - Minimaal één citaat met voetnoot
BEOORDELING Beoordelingsformulier per tekstsoort (zie SOM) Voorbereiding -10p Structuur 45p Inhoud 45p Taal en spelling -15p Eigen stijl 10p
KEUZE Keuze hangt af van: Je eigen kwaliteiten / voorkeur Betoog is gestructureerd, beschouwing is vrijer Je mening over het gekozen onderwerp Betoog vraagt een stellige mening, beschouwing vraagt geen mening De gevonden artikelen / informatie Betoog vraagt gekleurde informatie vanuit één invalshoek, beschouwing vraagt verschillende invalshoeken
BETOOG DOEL: LEZER OVERTUIGEN VAN JOUW STANDPUNT INHOUD DOEL TITEL Standpunt in andere bewoording, passend bij een titel Mening en onderwerp duidelijk maken INLEIDING Introduceren onderwerp (Citaat bij introductie) Standpunt vermelden Aandacht trekken Lezer informeren over je standpunt KERN Argumenten geven Hoofdargumenten + subargumenten Tegenargument + weerlegging (Citaat bij (tegen)argument) Je standpunt onderbouwen De lezer overtuigen van jouw standpunt SLOT Samenvatten van voorargumenten Conclusie trekken = herhalen standpunt DOEL: LEZER OVERTUIGEN VAN JOUW STANDPUNT
BESCHOUWING DOEL: LEZER LATEN NADENKEN OVER DE VRAAG OF HET PROBLEEM INHOUD DOEL TITEL Vraagstelling of probleemstelling in andere bewoording Onderwerp duidelijk maken INLEIDING 1 of 2 alinea’s Introduceren onderwerp (Citaat bij introductie) Vraagstelling of probleemstelling vermelden Aandacht trekken Lezer informeren over de centrale vraag of het probleem KERN 5 alinea’s Verschillende invalshoeken gebruiken om informatie over het onderwerp te geven. Oplossingen, voor- en nadelen, oorzaken en gevolgen, meningen (Citaat bij een invalshoek) Je standpunt onderbouwen De lezer overtuigen van jouw standpunt SLOT 1 of 2 alinea’s Samenvatten van de benoemde invalshoeken Conclusie trekken = vraag (voorlopig) beantwoorden = Verwachting uitspreken Voor de lezer kort en bondig de informatie herhalen om hem zelf na te laten denken over het onderwerp DOEL: LEZER LATEN NADENKEN OVER DE VRAAG OF HET PROBLEEM
BESCHOUWING Inleiding 1 Onderwerp introduceren + vraag- of probleemstelling geven (2) (Vraag- of probleemstelling geven) Kern Invalshoek 1 + subargumenten (opsommend) 2 Invalshoek 2 + subargumenten (opsommend / tegenstellend) 3 Invalshoek 3 + subargumenten (opsommend / tegenstellend) 4 Invalshoek 4 + subargumenten (opsommend / tegenstellend) 5 Invalshoek 5 + subargumenten (opsommend / tegenstellend) Slot Herhalen invalshoeken + trekken conclusie (concluderend) = beantwoorden vraagstelling (Trekken conclusie) In bovenstaand schema is de opbouw van een beschouwing weergegeven. Dikgedrukte informatie hoort in een kernzin gegeven te worden. Schuingedrukte informatie geeft het verband aan van de alinea.
BETOOG Inleiding 1 Onderwerp introduceren + standpunt geven (2) (Standpunt geven) Kern Hoofdargument + subargumenten (opsommend) 2 3 Hoofdargument+ subargumenten (opsommend) 4 Hoofdargument + subargumenten (opsommend) OF Tegenargument + weerlegging (tegenstellend) 5 Tegenargument + weerlegging (tegenstellend) Slot Herhalen voorargumenten + trekken conclusie (concluderend) = standpunt (Trekken conclusie) In bovenstaand schema is de opbouw van een betoog weergegeven. Dikgedrukte informatie hoort in een kernzin gegeven te worden. Schuingedrukte informatie geeft het verband aan van de alinea.