Hoogbegaafdheid van leerlingen in het primair onderwijs Ontwikkelingen en samenhangen met kenmerken van thuis, de groep en de school Uitgegeven door de 3 schrijvers: Dr. Geert Driessen Prof. dr. Ton Mooij Drs. Jan Doesborgh
Hoofdstuk 4. Begaafdheid en leerling-, gezins- en groepskenmerken Wat gaan we bespreken? Hoofdstuk 4. Begaafdheid en leerling-, gezins- en groepskenmerken 4.1 Samenhangen tussen begaafdheid en overige leerlingkenmerken 4.2 Begaafdheid en leerling- en gezinskenmerken
Onderzoeksvraag van dit punt: 4.1 Samenhangen tussen begaafdheid en overige leerlingkenmerken Onderzoeksvraag van dit punt: Welke relatie bestaat er tussen begaafdheid en een aantal leerling- en gezinsachtergronden en groepskenmerken??
Hoe gaan we dit onderzoeken?? M.b.v. de representatieve steekproef. Hoe? Er worden analyses uitgevoerd van: de drie perspectieven van begaafdheid (intelligentie, taal en rekenen) dat voor de verschillende (leeftijdsgroepen)groepen: 2,4,6,8, omdat de verschillen tussen die groepen groot zijn. En voor 5 verschillende jaren (1996-2004) om na te gaan of er zich in de loop van de jaren veranderingen hebben voorgedaan, dit werd apart onderzocht voor elke samenhang.
Dit alles wordt weergegeven in een tabel Dit alles wordt weergegeven in een tabel. Zie referentie artikel om tabel te bekijken. 1.Van het eerste deel van de tabel (taal, rekenen) kan men afleiden dat : a. De samenhang tussen de indeling van begaafdheid op basis van intelligentie en die van taal, respectievelijk rekenen gepresenteerd, niet heel sterk te zijn. b. Uit de laatste kolom van de tabel blijkt hier overigens dat deze samenhangen niet verschillen voor de onderzochte jaren: de interactie-eta’s (dit is het correlatiecoëfficient tussen de verschillende jaren) zijn alle niet relevant.
2.Uit het tweede deel van de tabel (leerling- en gezinskenmerken) kan men ook heel wat afleiden oa : Er zijn geen verschillen tussen percentages jongens, en evenmin tussen percentages meisjes. b. De categorie hoogbegaafden relatief minder leerlingen met een versnelde loopbaan bevat (slechts 2%) dan de overige categorieën. c. Wat betreft de etnische achtergrond zijn er in statistische zin geen verschillen tussen de begaafdheidscategorieën. Maar: de Marokkaanse, Surinaamse, Antilliaanse en Turkse leerlingen zijn relatief sterk oververtegenwoordigd bij de (onder)gemiddelden.
3. Het derde deel van de tabel (prestaties, advies): a. Prestaties: er is een samenhang tussen de begaafdheidsindeling volgens het intelligentieperspectief en de prestaties ( met rekenen meer dan met taal), ondergemiddelden scoren laag. b. Advies: in de categorie hoogbegaafden zitten vooral kinderen met een vwo-advies, in de categorie ondergemiddelden vooral kinderen met een vmbo-advies.
4.Uit het vierde deel (houding, gedrag, aanpak ) blijkt: a. Er is een zwakke samenhangen met de sociaal-emotionele kenmerken zoals door de leerkracht waargenomen. b. Ook bij het gedrag zoals door de leerkracht waargenomen zoals, zelfvertrouwen, welbevinden, populariteit, relatie met de leerkracht, en onderpresteren zijn er geen verschillen tussen de vier begaafdheidsgroepen
5.Het vijfde deel (groepskenmerken). a. Geen samenhang: als men kijkt naar het aantal leerlingen in de groep. b. Wel een samenhang: ten aanzien van twee sociaal-etnische kenmerken nl. in de categorie (onder)gemiddelden bevinden zich relatief meer allochtone kinderen en kinderen van laagopgeleide ouders in de klas.
Alle samenhangen tussen de verschillende kenmerken die aan bod kwamen in het eerste deel (4.1) werden, om het overzichtelijk te maken, samengebracht in een tweede tabel. (tabel 4.2) Zie referentie artikel om tabel te bekijken. Deze gegevens laten ons heel wat uitspraken te maken. Enkele belangrijke staan hieronder: de sekse van de leerlingen : geen significante verschillen tussen de begaafdheidscategorieën.
2. etniciteit: verschillen treden voornamelijk op met betrekking tot taal. Opvallend: binnen de categorie Nederlanders bevinden zich relatief weinig (onder)gemiddelde leerlingen, terwijl de allochtone categorieën daar juist relatief oververtegenwoordigd zijn. 3. sociaal-emotionele kenmerken : Hoogbegaafden en begaafden : krijgen een uitgebreider aanbod, hebben een betere werkhoudingbehoeven minder disciplinaire maatregelen. kunnen volgens de perceptie van de leerkracht ook onderpresteren, maar minder vaak dan de bovengemiddeld en (onder)gemiddeld begaafden. ondervinden geen verschil wat betreft het zelfvertrouwen, populair zijn bij medeleerlingen, en een goede relatie hebben met de leerkracht.
De onderzoeksvraag van dit punt: (het omgekeerde van het vorige) 4.2 Begaafdheid en leerling- en gezinskenmerken De onderzoeksvraag van dit punt: (het omgekeerde van het vorige) hoeveel procent van de leerlingen met een bepaald achtergrondkenmerk is hoogbegaafd?
Dit werd onderzocht voor groep 8 in het jaar 2004 voor de verschillen naar sekse, loopbaanverloop, ouderlijke opleiding en etniciteit bij elkaar gezet. Het resultaat staat in tabel 4.3. Zie referentie artikel om tabel te bekijken. Uit deze gegevens besluiten we:
≠ a. Tussen jongens en meisjes zijn er geen verschillen in relatie tot intelligentie en taal. Met betrekking tot rekenen zijn er relatieve verschillen: het percentage jongens dat hier begaafd en hoogbegaafd is, is dubbel zo groot als het percentage meisjes. = = ≠ b. De grootste en ook significante verschillen tussen verschillende kenmerken blijken op te treden ten aanzien van de (onder)gemiddelden. Dit merken we voor volgende kenmerken: 3 verschillende loopbaancategorieen , het ouderlijk opleidingsniveau en ook de verschillen gerelateerd aan de etnische herkomst.
Hopelijk hebben jullie nu iets bijgeleerd over hoogbegaafdheid. Channi Goldman 2BaO AO Orthopedagogie 2013