Staatsinrichting, Paragraaf 2 Meer inspraak Staatsinrichting, Paragraaf 2
1850 Tussen 1850 en 1900 had Nederland wel een grondwet, maar de bevolking had niet veel te zeggen. In het parlement zaten alleen liberalen. Alleen rijke mensen mochten stemmen, en die stemden op liberalen. Socialisten en confessionelen hadden dus geen kans om in het parlement te komen. Dus gingen ze zelf politieke partijen oprichten. Ze wilden gelijke rechten; dit noemen we emancipatie.
Arbeiders, protestanten en katholieken gingen niet alleen eigen politieke partijen oprichten. Er kwamen ook eigen kranten, vakbonden, verenigingen. Zo konden ze beter opkomen voor hun eigen belangen. Maar zo kwam er ook meer verdeling in de maatschappij: = Verzuiling.
Verzuiling: Nederland raakte verdeel in 4 groepen: Protestant Katholiek Socialist Liberaal/ neutraal/ de rest
Als je katholiek was: Je ging naar een katholieke school Katholieke voetbalvereniging Katholieke krant Katholieke radiozender Katholieke vakbond Katholieke politieke partij Katholieke dokter Katholieke winkels Zo ook voor protestanten en socialisten en de rest
Eind 19e eeuw Er ontstond ruzie tussen de zuilen over het onderwijs. Liberalen: wilden scholen met neutraal onderwijs, en geen godsdienstles! Confessionelen: wilden scholen met godsdienst. En groot deel van Nederland was gelovig, en ouders wilden hun kinderen naar scholen sturen waar ook over die godsdienst werd gesproken.
De confessionelen gaan dus hun eigen school oprichten: Bijzondere scholen. (protestantse en katholieke scholen) De staat betaalt alleen het openbaar onderwijs. Hun mening; Andere scholen zijn overbodig. Er zijn genoeg openbare scholen. Bijzondere scholen krijgen dus niet betaald. Ouders en kerk betaalden voor deze scholen.
schoolstrijd Dit wordt uiteindelijk de schoolstrijd: Na een tijd kunnen de protestanten en katholieken hun scholen niet meer betalen. (teveel wetten en eisen) De staat weigert te betalen voor hun scholen.
Sinds 1848 was het kiesrecht steeds verder uitgebreid. Vooral de socialisten wilden algemeen kiesrecht voor mannen. Om dit kiesrecht en het geld voor de bijzondere scholen te kunnen regelen in de grondwet, moest een 2/3 meerderheid van de 1e en 2e kamer dit goedkeuren. Socialisten wilden algemeen kiesrecht, confessionelen wilden geld voor hun scholen. Los van elkaar konden ze de grondwet niet wijzigingen, want zelf had geen partij een meerderheid.
Dus moeten ze samenwerken: Door voor elkaars wensen te stemmen, hadden ze een 2/3 meerderheid in Tweede en Eerste Kamer. Zo kregen ze allebei hun zin. Deze oplossing is de Pacificatie van 1917. (pacificatie = vrede)
Pacificatie van 1917: Dit zorgde voor 3 grote wijzigingen in de grondwet: 1. algemeen kiesrecht voor mannen vanaf 23 jaar. 2. Gelijkstelling bijzondere en openbare scholen. (overheid betaal alle scholen) 3. Districtenstelsel wordt nu: evenredige vertegenwoordiging.
Evenredige vertegenwoordiging Het nieuwe systeem om de leden van de Tweede Kamer te kiezen: Gelijke verdeling van zetels. Alle stemmen worden landelijk bij elkaar opgeteld. Hoe meer stemmen een partij heeft, hoe meer zetels. ¼ van stemmen = ¼ van zetels. Kleine partijen hebben zo meer kans op zetels.
Ook de besturen van de provincies en gemeenten worden rechtstreeks gekozen. De Eerste kamer wordt gekozen door leden van de Provinciale staten. Dit is dus een indirecte verkiezing
Geen vrouwen in de politiek Eerste Feministische golf Van 1870 tot 1919 Door de industrie konden vrouwen geen thuiswerk meer doen. Huisnijverheid verdween. Maar in fabrieken kregen vrouwen minder betaald. Vrouwen uit de gegoede burgerij mochten niet buitenshuis werken. Arme vrouwen moesten wel werken, omdat ze anders niet genoeg inkomen hadden. Feministen wilden dat mannen en vrouwen dezelfde rechten hadden.
1894: Wilhelmina Drucker en Aletta Jacobs richtten de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht op. Zij voerden acties voor vrouwenkiesrecht. Er werden congressen en tentoonstellingen georganiseerd en ze schreven artikelen in tijdschriften over het onrecht dat vrouwen werd aangedaan.
Wat vonden andere partijen hiervan? Socialisten: lonen van arbeiders omhoog, dan hoeven vrouwen niet te werken. Vrouwen moesten beschermd worden tegen te zwaar werk. Maar ze waren wel vóór vrouwenkiesrecht. Confessionelen: tegen vrouwenkiesrecht. Alleen het hoofd van het gezin moet stemmen. Liberalen: waren verdeeld; meerderheid liberalen waren vóór.
Grondwetwijziging: 1917: passief kiesrecht, mensen mogen op vrouwen stemmen. 1919: actief kiesrecht, vrouwen mogen zelf ook stemmen. Vanaf 1919 is NL dus een echte parlementaire democratie, want iedereen mag stemmen. Maar eigenlijk pas in 1922….
Einde
http://www.schooltv.nl/no_cache/video/crid/20040317_aletta02/