Jezus, Mohammed, Mozes en Boeddha Bij het vak godsdienst Helden en voorbeelden Jezus, Mohammed, Mozes en Boeddha
Jezus Jezus werd geboren in Betlehem. Hij woonde met zijn ouders in Nazareth. Toen Jezus ongeveer 27 was, reisde hij door het land. Hij preekte in synagogen en in de open licht en genas zieken. Volgens Jezus is God een Vader voor de mensen. Jezus vertelde in gelijkenissen: voorbeeldenverhalen. Bekende gelijkenissen zijn de barmhartige Samaritaan en de verloren zoon. Jezus werd gearresteerd in Jeruzalem. De Romeinse stadhouder Pilatus veroordeelde hem tot de doodstraf. Jezus werd buiten de stad gekruisigd. Toen hij was gestorven, werd hij begraven in een rotsgraf. Na drie dagen stond Jezus op uit de dood. Christenen geloven dat Jezus’ opwekking uit de dood laat zien dat iedere gelovige eeuwig leven heeft.
Mohammed In de 7e eeuw kreeg Mohammed, een karavaanleider in Mekka, van de engel Djibril boodschappen van God. Eerst twijfelde Mohammed ernstig aan de verschijningen van de engel. Was het allemaal wel waar? Uiteindelijk kon Mohammed er niet omheen. Hij had echt te maken met boodschappen van God. De engel Djibril vertelde Mohammed dat deze boodschappen van God de enige ware openbaring zijn. Wat in de joodse tenach en de christelijke bijbel staat, klopt maar voor een deel. De naam van de God was Allah. Dat betekent: de God. Mohammed riep zijn stadgenoten op om te stoppen met het aanbidden van al hun goden. In de stad Mekka stond een heiligdom, dat zo vol beelden stond dat de overige beelden in rijen om het gebouw heen waren gezet. Maar de Mekkanen wilden niets weten van Allah. Toen Mohammed bleef volhouden, maakten ze hem duidelijk dat het wijzer was om snel uit Mekka te vertrekken.
Mozes Het volk van de Hebreeën werkte als slaven in Egypte. De farao wilde hen niet kwijt. Wel wilde hij voorkomen dat het volk te groot werd. Daarom werden alle jongetjes vermoord. Mozes overleefde doordat zijn moeder hem in een rieten mand de rivier opstuurde en een prinses hem vond. Mozes vluchtte Egypte uit toen hij het opnam voor een slaaf. Maar God stuurde hem na een tijdje terug. God wilde dat Mozes het volk weghaalde uit Egypte. De farao weigerde steeds. God stuurde daarom tien plagen die het volk van de Egyptenaren troffen. De tiende plaag betekende de dood van de oudste zoon in elk Egyptisch gezin. Ook de farao verloor zijn zoon, de troonopvolger. Hij liet de Hebreeën gaan. Toen hij zich bedacht, joeg een leger achter de Hebreeën aan. God liet de zee splijten, zodat de Hebreeën konden vluchten. Het leger kwam om toen de zee weer op zijn plaats viel. Mozes leidde het volk door de woestijn, op weg naar het beloofde land.
Boeddha Siddharta Gautama was een prins. Hij leefde in de 5e eeuw voor Chr. in wat nu Nepal heet. Zijn vader, de koning, schermde Siddharta van de buitenwereld af, omdat wijzen hadden voorspeld dat Siddharta de wereld zou dienen en geen koning zou worden. Toen Siddharta op een dag een monnik ontmoette, werd hij benieuwd naar de buitenwereld. Zijn vader liet hem een toer door de stad maken. Alles zag er op bevel van zijn vader prachtig uit. Maar toen ontdekte Siddharta een paar oude mannen in de mensenmassa. Hij rende weg en zag in de stad ziekte, pijn, armoede, misvormingen en ook doden die werden gecremeerd. Siddharta verliet het paleis en ging in de leer bij goeroes. Maar niemand kon hem vertellen hoe hij het leed van mensen kon oplossen. Toen besloot hij onder een boom te gaan zitten en niet te eten en te drinken tot hij het wist. Hij dacht dagenlang na. Tot hij het wist. Vanaf die dag kreeg hij volgelingen die hem Boeddha (de verlichte) noemden. Boeddha wist hoe je je pijn kon verlichten.