Geschiedenis van de democratische rechtsstaat in Nederland Politieke stromingen 2.4 Naar Algemeen Kiesrecht
Verdeeldheid Binnen elke politieke stroming heerste wel verdeeldheid over de vraag of Algemeen Kiesrecht er moest komen De sociaalliberalen waren voor, maar de meer conservatieve liberalen wilden het gepeupel niet aan de macht Dit gold ook voor veel confessionele politici en welgestelden/deftige meneren. Het volk moest vooral volgen. Kuyper en Schaepman waren dat wel! De socialisten maakten zich in het begin vooral sterk voor Algemeen Kiesrecht voor mannen; de kostwinnaars
Verruiming Met kleine stappen werd het aantal kiesgerechtigden uitgebreid; maar het censuskiesrecht bleef In 1887 mocht 25 % van de mannen stemmen In 1895 mochten alle mannen die de kost verdiende en voldoende “bekwaam” waren stemmen. Dit gold voor 50 % Tot aan 1913 groeide het mannen dat mocht stemmen naar 67%
Doorbraak Door de Eerste Weldoorlog was de noodzaak tot politieke samenwerking enorm. Confessionelen en liberalen kwamen nader tot elkaar. Wel hadden zij zo hun voorwaarden De confessionelen wilden een einde aan de Schoolstrijd; dat wil zeggen financiering voor al het onderwijs De liberalen wilden Algemeen Kiesrecht In 1917 werden beide zaken met een grondwetswijziging geregeld Vrouwen kregen echter eerst passief kiesrecht (1917) en daarna actief kiesrecht (1919)
Feminisme en kiesrecht In het laatste kwart van de 19e eeuw werd de roep om gelijke rechten voor vrouwen voor het eerst duidelijk gehoord, maar niet door de mannen. Links-liberalen namen pas in 1901 het idee van vrouwenkiesrecht op in hun program; de socialisten nog later, in 1908 Voor de confessionelen werd dit pas interessant in 1917, hetgeen hen geen windeieren heeft gelegd, daar veel vrouwen juist op een christelijke partij stemden én bleven stemmen
Vrouwen-kiesrecht