De geo basisboek Hoofdstuk 1
Structuur van het boek Hoofdzaak van een basisboeknummer Onderdeel van de hoofdzaak Bijzaak (meestal een voorbeeld van het onderdeel dat behandeld is bij het rondje ervoor)
Het leren van een proefwerk Tekst basisboeknummer Begrippen (lichtblauw gedrukt) Hoe staan de begrippen met elkaar in verbinding? Wat hebben ze met elkaar te maken? De figuren Bij een figuur met plaatje: Leg uit hoe dit figuur te maken heeft met AK/een geleerd begrip. Bij een figuur met tekst (zoals 1.5), leer dit als zijnde begrippen
B1, B2, B3 B1: Bij AK stel je de vragen: Wat?/Welke verschijnselen? Waar? Waarom daar? Je maakt onderscheid tussen natuurlandschap en ingericht landschap. Je geeft hierop antwoorden door te beschrijven en verklaren.
B4, B5 Verklaren Verklaren doe je aan de hand van factoren. Natuurlijk factoren: alles waar de mens geen invloed op heeft, zoals klimaat, reliëf, platentektoniek, enz Menselijke factoren: Economische factoren Culturele factoren Demografische factoren Politieke factoren
B6 Beschrijven Beschrijven is opschrijven wat je ziet en tegenkomt aan informatie bij je onderzoek. Dit doe je aan de hand van: Topografie Natuurlijke verschijnselen Menselijke verschijnselen Tip: bekijk en leer figuur 1.5
B7, B8 Schaalniveaus Om goed te kunnen beschrijven maak je gebruik van schaalniveaus (zie figuur 1.7). De invloed van wisseling van schaalniveau op je verklaring: Op grote schaal heb je te maken met andere factoren dan op kleine(re) schaal. Voorbeeld in je boek: In het noorden van Europa en het noorden van Nederland wonen minder mensen dan in de rest van dat gebied. In Europa heeft dat te maken met het klimaat, in Nederland met de werkgelegenheid (het is niet significant veel kouder in noord Nederland, dus dat is een factor die op kleinere schaal niet meetelt).
B7, B8 Schaalniveaus Om goed te kunnen beschrijven maak je gebruik van schaalniveaus (zie figuur 1.7). De invloed van wisseling van schaalniveau op je beschrijving: Als je een groot gebied beschrijft, kijk je naar de grote lijnen. Hoe verder je inzoomt (en hoe verder je de schaal dus verkleint) hoe meer details je zult moeten beschrijven. Voorbeeld in je boek: West-Europa is dichtbevolkt. Nederland is dus dichtbevolkt. Maar als je inzoomt, dan zie je dat niet heel Nederland dichtbevolkt is, maar dat dit vooral zo is in de Randstad. Eerst kijk je dus op Internationaal schaalniveau, daarna verklein je je schaalniveau en zoom je op Nationaal schaalniveau.
B9, B10, B11 Onderzoek Er zijn 5 type vragen die je kunt stellen bij je onderzoek. Beschrijvende vragen (wat is waar?) Verklarende vragen (waarom is dat daar?) Waarderende vragen (wat vindt men hiervan?) Voorspellende vragen (hoe zal het in de toekomst zijn?) Probleemoplossende vragen (kom met een mogelijke oplossing)
Beschrijvende en verklarende vraag Stel schaalniveau vast Vergelijk gebieden Het indelen van gebieden in deelgebieden Hoe maakt jouw gebied deel uit van het geheel? Vanuit verschillende dimensies Sociaal-politiek Cultureel Economisch Fysisch-geografisch
B12 Bronnen Wikipedia mag niet aangehaald worden als bron! Wel kan je de site goed gebruiken om bronnen te zoeken die wel toelaatbaar zijn. Bedenk bij het lezen en interpreteren van een bron goed of dit een objectieve of subjectieve bron is!