Opbouw verzorgingsstaat vanaf 1870 Toenemende armoede. Bevolking groeide zonder bestaansmiddelen. Achteruitgang volksgezondheid; fabrieksarbeiders Gebrek aan gekwalificeerd personeel Dreigende instabiliteit en sociale onrust
Sociale wetten - 1854 armenwet wet op het middelbaar onderwijs 1863 kinderwetje van Houten 1874 Arbeidswet 1889 Veiligheidswet 1895 Leerplichtwet 1900 Woningwet 1901
Crisis jaren dertig - VS Overproductie in de landbouw. De productie in de industrie steeg ook, alleen niet de lonen. op 24 oktober 1929 crashte de beurs. Spaartegoeden werden massaal opgevraagd waardoor banken failliet gingen. Het BNP daalde met 40%.
Na WO II Keynes 1883 - 1946 ‘The general theory of employment, interest and money’. De vrije markteconomie en prijs mechanisme voldoen niet Overheid moet ingrijpen: aanbodkant = productiecapaciteit vraagkant = bestedingen/effectieve vraag.
VS Reagan, Bush – verhoogde defensie uitgaven – werkgelegenheid. Verlaagde belastingen – om kiezers te winnen. Resultaat: uitgaven > inkomsten = gigantisch begrotingstekort Artikelen ->
‘Opheffing klassenstrijd’ Werkgevers en werknemers geen tegenstanders maar sociale partners = harmoniemodel = poldermodel Dit werd bekrachtigd met de oprichting van de SER in 1951. Opbouw stelsel van sociale zekerheden: WW, AOW, AWW, ABW, minimumloon
Huidige functies overheid Handhaving rechtsorde Herverdeling van de inkomens (her) allocatie productiemiddelen Bevorderen stabiele economische groei
(her) allocatie productiemiddelen Collectieve goederen = zuivere goederen = leger, politie, justitie, openbaar bestuur, dijken, milieubescherming. Quasi collectieve goederen, worden door de markt geproduceerd en vrij ter beschikking= wegen (fiets en voetpaden), onderwijs (basisschool), musea Semi-collectieve goederen, worden door de markt geproduceerd en onder de kostprijs aangeboden/sturing middels belastingen en subsidiering = voortgezet en hoger onderwijs, balletuitvoering = meritgoed; bevorderen van ‘cultuur’.
Bevorderen stabiele economische groei aanbodkant = structuurpolitiek – lange termijn vraagkant = conjunctuurpolitiek – korte termijn
Falen overheidsingrijpen conflicterende doelstellingen: herverdeling en economisch groei juistheid van economische theorieën – klassieken of keynes beschikbaarheid van informatie – HSL timing van beleid – in plaats anti cyclisch werken maatregelen pro-cyclisch niet terugschroefbare uitgaven – uitgaven kun je niet verlagen – hypotheekaftrek