In het jaar 2007 kon je dit kopen voor €100: In het jaar 2012 kon je dit kopen voor €100: Koopkracht = Het geld wordt minder waard.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
H20:Voorraadwaardering
Advertisements

H5 Financiële Rekenkunde
H3 Wat doe je met je geld Onderscheid tussen verschillende soorten uitgaven, om een goede begroting te kunnen maken Verschillende vormen van sparen en.
H 11: Eigen vermogen 11.1: aandelenvermogen 11.2: emissie van aandelen
Voorraadwaardering Technische en economische voorraad FIFO methode
M3F-MATEN - Tijd en Snelheid
UNILEVER BELGIUM Aandelenoptieplan.
H 15: Samengestelde interest
Hoofdstuk 2 Inkomen en inflatie
Hoofdstuk 3: Wat doe je met je geld?
H 12: Vreemd vermogen lang
Klaas koopt een bank voor in de winkel, waarop mensen kunnen zitten
Overheidsinterventie 2
Hoofdstuk 2.
Koopwoning...  (het is niet zo moeilijk…). huiswerk  pak agenda en noteer bij ma 19 januri 5e lesuur:  leren tb 72 tm 77 maken 3.21 tm 3.23 wb 129.
Een financiële uitwerking van de zonnepanelen.
Wat moet je leren: Heel hoofdstuk 3, behalve paragraaf 5
Hoofdstuk 6 - Boekhouden
stijging van het algemeen prijspeil
Economie H3b 26 maart  Bespreken SO  Vragen over stof?  Laatste kans op vakhulp.
H16: Renten H 16 gaat over renten. Wat is het verschil met H 15?
Herhaling Examenstof M&O
Management & Organisatie Lesbrief: Welvaart VWO 4 Les 11 – Indexcijfers deel 2 Datum: 23 september 2010 Docent: Henk Douna.
Een overzicht van de mogelijkheden
Agenda  Lessen (6)  tot  hs 30
Inflatie oftewel stijging van het algemeen prijspeil
Herhaling Examenstof M&O
Goedemiddag H3b.
Goedemorgen H3b.
Inkomen les 7 27 t/m 37.
Inkomen Begrippen + 6 t/m 10 Werkboek 6. 2 Begrippen Arbeidsverdeling Verdeling van het werk in een land.
A5 Management & Organisatie
2000 X (1,06) 3 = 2.382; = 1.882; X (1,06) 2 = 2.114,65; 2.114, = 3.114,65 (PER 1/1 2006); 3.114,65 X (1,05) 3 = € 3.605,60.
H 36 (Havo)/H 43 (Vwo): Rentabiliteit
Samenvatting Wat moet je leren/ oefenen? Heel hoofdstuk 2
Lesplanning – paragraaf 7 blz. 38
Afschrijving aanschafprijs : levensduur kapitaalgoedlevensduuraanschafprijsjaarlijkse afschrijvingen oven8 jaar € 8000 A ijskast6 jaar B € 300 frituur.
Lesplanning Binnenkomst Intro Vragen huiswerk Uitleg docent 2.2
Planning 5.5 Binnenkomst Intro: -Deze les 5.5 (Blz. 144 t/m 147) Blz lezen Maken opgaven. Klaar daarmee? Dan ga je nakijken of leren Afsluiting.
Wat moet je leren: Heel hoofdstuk 3, behalve paragraaf 5
Pietje heeft op 1 januari 2008 een bedrag van € 400 op een spaarrekening gezet. De rente is 3,5%. Hij laat de rente op de rekening staan. Op 1 januari.
Paragraaf 1 Kennen: De verschillen tussen de formele en informele sector Verschillen tussen een individuele en een collectieve arbeidsovereenkomst Welke.
Blz Prioriteiten stellen betekent dat je de belangrijkste dingen eerst koopt/ betaalt. Huishoudelijke uitgaven zijn producten die je vaak koopt,
Lesplanning – paragraaf 7 blz. 38 Binnenkomst Intro Vragen huiswerk Uitleg docent Zelfstandig werken, met radio?? Afsluiting van de les. Lokaal verlaten.
Lesplanning Binnenkomst Intro Vragen huiswerk Uitleg docent 2.4 Zelfstandig werken, met radio?? Afsluiting van de les. Lokaal verlaten.
Economische kringloop
Van Valckenborgh Dirk Februari Definitie “optie op aandelen” : Recht / Verplichting om een standaardhoeveelheid aandelen te kopen (call-optie –
Samengestelde interest

Gebruik grafische rekenmachine bij M&O via de TVM-solver
Samenvatting hoofdstuk 1
Investeringsselectie
1 Algemene Ondernemersvaardigheden (AOV)
Algemene Ondernemersvaardigheden
Algemene Ondernemersvaardigheden
Vraagstukken: intrest
§1.4 Waar kies je voor? In deze PowerPoint-presentatie leer je over:
1.2 Binnenkomst Nakijken herhaling 1.1 Uitleg 1.2 Lezen 1.2
§2.3 Hoe leen je? In deze PowerPoint-presentatie leer je over: Lenen
§2.2 Hoe spaar je? In deze PowerPoint-presentatie leer je over: Sparen
Met gebruik van een verhoudingstabel
H.5 Winst en toegevoegde waarde
Aantekeningen Hoofdstuk 1
Rekenen met rente Jnw, september 2015.
Toepassingen 5L week 15: ‘Sportief spelen’ gespaard bedrag berekenen intrest – kapitaal – tijd procent van een getal breuk van een getal spaarperiode berekenen.
Welkom havo 4..
Vraag en Aanbod van financiële middelen & nominale en reële rente
Welkom havo 4..
(Bijna) iedereen doet het
Geld en Welvaart Exameneenheid Consumptie
Transcript van de presentatie:

In het jaar 2007 kon je dit kopen voor €100: In het jaar 2012 kon je dit kopen voor €100: Koopkracht = Het geld wordt minder waard

Rente = prijs van geld Als jij geld op de bank zet, krijg je geld van de bank. Als jij geld leent van de bank, moet je geld betalen. = Wie betaalt wie rente

Rekenen met procenten/ rente 100%1= 40%0,4= 20%0,2= Groei van 40% =x 1,4 Groei van 20% =x 1,2 Afname van 30% =x 0,7 Afname van 25% = x 0,75

Opdracht 3.9 blz. 47 € *4/12 € € € *5/12 € € € *3/12 €4.800 € € 3.037,5 ? = (€ € €3.037,5) * % € € €3.037,5 3%? OF ? = €433,88 Rentebedrag eind van het jaar = €433,88 Heel jaar = 12/12 deel 1jan. 31dec. ? = €433,88 Hoe houdt de bank rekening met verandering van het spaargeld?

Rente over rente. - Als je meerdere jaren geld spaart krijg je niet alleen rente over het oorspronkelijke bedrag, maar je krijgt ook rente over de rente die je al ontvangen hebt. Piet heeft per 1 januari een bedrag van €4.000 op een 3%-spaarrekening staan. - Bereken hoe groot het bedrag op deze spaarrekening is na 4 jaar als Piet de rente op de spaarrekening laat staan. Spaarbedrag eind eerste jaar €4.000 x (1.03) = €4.120 Spaarbedrag eind tweede jaar €4.120 x (1.03) = €4.243,6 Spaarbedrag eind derde jaar €4.243,6 x (1.03) = €4.370,91 Spaarbedrag eind vierde jaar €4.370,91 x (1.03) = €4.502,04 Spaarbedrag eind eerste jaar €4.000 x (1.03)^1 = €4.120 Spaarbedrag eind tweede jaar €4.000 x (1.03)^2 = €4.243,6 Spaarbedrag eind derde jaar €4.000 x (1.03)^3 = €4.370,91 Spaarbedrag eind vierde jaar €4.000 x (1.03)^4 = €4.502,04 3%-spaarrekening, dus beginbedrag x (1,03)

Annuïteit Als jij geld leent, moet elke periode geld betalen.(meestal per maand of per jaar) Dit geld bestaat uit: -Het terugbetalen van de lening (= aflossen) -Het betalen van rente. Annuïteit (let op: is een vast bedrag per periode! Dus altijd het zelfde per periode!) Alleen rente en aflossing kan onderling verschillen. Voorbeeld leningen: Voorbeeld Annuïteitenleningen. Annuïteit per jaarRente jaar 1Aflossing jaar 1 Lening 1€ 1.000€ 500 Lening 2€ 2.000€ Lening 3€ 1.000€ 400€ 600 Lening 4€ 2.000€ 1.500€ 500

Opdracht 3.27: Frank heeft per 1 januari een annuïteitenlening afgesloten van €8.000 met een rente van 8%. De looptijd(= hoelang de lening duurt) van de lening is drie jaar. Hij betaalt elk jaar een annuïteit van €3.104,27 bestaande uit een rentedeel en een aflossingsdeel.

Pietje zet op 1 januari 2001 een bedrag van € op een spaarrekening tegen een rentepercentage van 6% per jaar. Op 1 januari 2004 neemt hij een bedrag op van € 500. Op 1 januari 2006 wordt er € bijgestort. De rentevoet wordt per 1 januari 2006 verlaagd naar 5%. De rente blijft op de spaarrekening staan. a) Wat is rente? b) Bereken het totaalbedrag dat op 1 januari 2009 na rentebijschrijving op de spaarrekening zal staan. c) Bereken het bedrag aan rente dat over de gehele periode ( ) wordt ontvangen. ANTWOORDEN: a) Rente is de prijs van geld. b) 2000 × (1,06) 3 = 2.382; – 500 = 1.882; × (1,06) 2 = 2.114,65; 2.114, = 3.114,65 (per 1/1 2012); 3.114,65 × (1,05) 3 = € 3.605,60 (eindbedrag). c) Per saldo gestort = – = 2500  Rente = 3.605,60 – 2500 = € 1.105,60.

a) Leg uit wat inflatie betekent en hoe dit ontstaat, gebruik in je uitleg ook het woord koopkracht. b) Is inflatie per definitie altijd slecht voor consumenten? ANTWOORDEN: a)Inflatie betekent dat het geld minder waard wordt. Inflatie ontstaat doordat de gemiddelde prijzen van goederen en diensten stijgen. Je kunt met €1,- minder kopen, de koopkracht van deze euro is gedaald. b) Inflatie hoeft niet altijd slecht te zijn. Mensen kunnen per euro minder kopen, ze krijgen echter ook meer euro’s. Dus het dalen van de koopkracht veroorzaakt door de inflatie, kan gecompenseerd worden door een stijging van de inkomsten.