In het jaar 2007 kon je dit kopen voor €100: In het jaar 2012 kon je dit kopen voor €100: Koopkracht = Het geld wordt minder waard
Rente = prijs van geld Als jij geld op de bank zet, krijg je geld van de bank. Als jij geld leent van de bank, moet je geld betalen. = Wie betaalt wie rente
Rekenen met procenten/ rente 100%1= 40%0,4= 20%0,2= Groei van 40% =x 1,4 Groei van 20% =x 1,2 Afname van 30% =x 0,7 Afname van 25% = x 0,75
Opdracht 3.9 blz. 47 € *4/12 € € € *5/12 € € € *3/12 €4.800 € € 3.037,5 ? = (€ € €3.037,5) * % € € €3.037,5 3%? OF ? = €433,88 Rentebedrag eind van het jaar = €433,88 Heel jaar = 12/12 deel 1jan. 31dec. ? = €433,88 Hoe houdt de bank rekening met verandering van het spaargeld?
Rente over rente. - Als je meerdere jaren geld spaart krijg je niet alleen rente over het oorspronkelijke bedrag, maar je krijgt ook rente over de rente die je al ontvangen hebt. Piet heeft per 1 januari een bedrag van €4.000 op een 3%-spaarrekening staan. - Bereken hoe groot het bedrag op deze spaarrekening is na 4 jaar als Piet de rente op de spaarrekening laat staan. Spaarbedrag eind eerste jaar €4.000 x (1.03) = €4.120 Spaarbedrag eind tweede jaar €4.120 x (1.03) = €4.243,6 Spaarbedrag eind derde jaar €4.243,6 x (1.03) = €4.370,91 Spaarbedrag eind vierde jaar €4.370,91 x (1.03) = €4.502,04 Spaarbedrag eind eerste jaar €4.000 x (1.03)^1 = €4.120 Spaarbedrag eind tweede jaar €4.000 x (1.03)^2 = €4.243,6 Spaarbedrag eind derde jaar €4.000 x (1.03)^3 = €4.370,91 Spaarbedrag eind vierde jaar €4.000 x (1.03)^4 = €4.502,04 3%-spaarrekening, dus beginbedrag x (1,03)
Annuïteit Als jij geld leent, moet elke periode geld betalen.(meestal per maand of per jaar) Dit geld bestaat uit: -Het terugbetalen van de lening (= aflossen) -Het betalen van rente. Annuïteit (let op: is een vast bedrag per periode! Dus altijd het zelfde per periode!) Alleen rente en aflossing kan onderling verschillen. Voorbeeld leningen: Voorbeeld Annuïteitenleningen. Annuïteit per jaarRente jaar 1Aflossing jaar 1 Lening 1€ 1.000€ 500 Lening 2€ 2.000€ Lening 3€ 1.000€ 400€ 600 Lening 4€ 2.000€ 1.500€ 500
Opdracht 3.27: Frank heeft per 1 januari een annuïteitenlening afgesloten van €8.000 met een rente van 8%. De looptijd(= hoelang de lening duurt) van de lening is drie jaar. Hij betaalt elk jaar een annuïteit van €3.104,27 bestaande uit een rentedeel en een aflossingsdeel.
Pietje zet op 1 januari 2001 een bedrag van € op een spaarrekening tegen een rentepercentage van 6% per jaar. Op 1 januari 2004 neemt hij een bedrag op van € 500. Op 1 januari 2006 wordt er € bijgestort. De rentevoet wordt per 1 januari 2006 verlaagd naar 5%. De rente blijft op de spaarrekening staan. a) Wat is rente? b) Bereken het totaalbedrag dat op 1 januari 2009 na rentebijschrijving op de spaarrekening zal staan. c) Bereken het bedrag aan rente dat over de gehele periode ( ) wordt ontvangen. ANTWOORDEN: a) Rente is de prijs van geld. b) 2000 × (1,06) 3 = 2.382; – 500 = 1.882; × (1,06) 2 = 2.114,65; 2.114, = 3.114,65 (per 1/1 2012); 3.114,65 × (1,05) 3 = € 3.605,60 (eindbedrag). c) Per saldo gestort = – = 2500 Rente = 3.605,60 – 2500 = € 1.105,60.
a) Leg uit wat inflatie betekent en hoe dit ontstaat, gebruik in je uitleg ook het woord koopkracht. b) Is inflatie per definitie altijd slecht voor consumenten? ANTWOORDEN: a)Inflatie betekent dat het geld minder waard wordt. Inflatie ontstaat doordat de gemiddelde prijzen van goederen en diensten stijgen. Je kunt met €1,- minder kopen, de koopkracht van deze euro is gedaald. b) Inflatie hoeft niet altijd slecht te zijn. Mensen kunnen per euro minder kopen, ze krijgen echter ook meer euro’s. Dus het dalen van de koopkracht veroorzaakt door de inflatie, kan gecompenseerd worden door een stijging van de inkomsten.