Globalisering: Ondernemingen en Internationale Handel HOVO college 4
Opzet van het college Economische theorieën van globalisering. Anti-globalisering: theoretische argumenten. Agglomeratie en economische dynamiek. Ondernemingen en hun rol in globalisering.
Internationale Handelstheorie Comparatieve voordelen (Smith- Ricardo) Hekscher-Ohlin Theorema Stolper-Samuelson Theorema Rybczynski theorema New Trade Theory Imperfect competition (Brander-Spencer) Monopolistic Competition (Krugman) Heterogeneous firms (Melitz) Contracting Theories (Helpman-Antras) Proximity-concentration Knowledge Capital OLI Integration-Responsiveness
Theorema’s Comparatieve voordelen (Smith-Ricardo) Landen verschillen (exogeen) in technologische mogelijkheden. Specialisatie in de bedrijfstak waar de kostenvoordelen ten opzichte van andere landen (relatief) het grootste zijn. Vraag: waarom dan geen volledige specialisatie? Hekscher-Ohlin Theorema Comparatieve voordelen in de overvloedig aanwezige productiefactor Afnemende meeropbrengsten: specialisatie doet het comparatieve voordeel kleiner worden. Factorprijs-gelijkheid: Op lange termijn zorgt specialisatie ervoor dat prijzen van productiefactoren gelijk worden.
Theorema’s (vervolg) Stolper-Samuelson theorema. Rybczynski theorema. Koppeling tussen handel en beloning van productiefactoren. Beloning is loon/rente ten opzichte van het algemene prijspeil. Beloning van schaarse factor neemt af, die van de overvloedig aanwezig factor af. Rybczynski theorema. Beschikbaarheid productiefactoren verandert in de tijd. Als de overvloedige productiefactor toeneemt neemt de relatieve beloning van die factor toe, echter, de ruilvoet kan afnemen.
Anti-globalisering Normatieve tekortkomingen. Assumptie van vrije factormarkten. Marktmacht, marxistische theorie en kinderarbeid. Externaliteiten. Imperfecte prijsvorming en het Amazonewoud. Postitieve, politiek-economische theorieën. Median Voter theorie. Swing-voter theorie. Collectieve-actie theorie.
New Trade Theory Kerninzicht: comparatieve voordelen worden veroorzaakt door schaalvoordelen: Binnen de onderneming (spreiden van vaste kosten) Binnen bedrijfstak of land (external economies), vaak door lagere factorkosten. Hierbij spelen agglomeratie-effecten een rol. Zie Silicon Valley. Intermezzo: gaan wij leven een een ommuurde omgeving? Economies of scale leiden tot grote ondernemingen. Competitiveness theorie: staatsteun en de opkomt van Japanse en Koreaanse ondernemingen. Monopolistische concurrentie: de internationale handel in ‘variëteiten’ leidt tot minder maar grotere ondernemingen.
Modern Trade Theory Krugman: agglomeratie-effecten leiden tot concurrentie in variëteiten. ‘Winners’ zijn ondernemingen in bedrijfstakken die de binnenlandse en de buitenlandse markt bedienen (waarvan concurrentiekracht ‘uniek’ is). Verliezers (waarvan het product of dienst substitueerbaar is) worden weggedrukt. Melitz: Grote verschillen tussen ondernemingen binnen een bedrijfstak. Vrijhandel doet de grote/productieve ondernemingen groeien en de kleinere/laagproductieve worden weggedruk door stijgende arbeidskosten.
International Business Theorie International Business: Strategie, Organisatie en Management van de multinationale onderneming. Concentration-Proximity Trade-Off. Economies of Scale: Knowledge Capital Approach (Markusen). Integration-Responisiveness: de transnational organization. Ownership-Location-Internalization (OLI, Dunning). Uitdagingen: multinationals uit opkomende markten en born globals.
Landen Factormarkten Bedrijfstakken Homogene ondernemingen Heterogene Ondernemingen Strategie Afnemende abstractie