De patiënte staat recht, houdt de voeten gelijk en de schouders tijdens het meten recht. De patiënte geeft aan wanneer tijdens het meten het maximale van de oefening is bereikt. Oefening 1: anteversie Diegene die meet staat aan de zijkant van de patiënte. Patiënte staat met de rug tegen de muur. Patiënte “heft” de arm met voorwaartse beweging zover mogelijk omhoog. Draaipunt van de meetlat wordt ter hoogte van de oksel gehouden. Een lat wijst loodrecht naar beneden, andere lat wijst met de arm mee naar boven.
De patiënte staat recht, houdt de voeten gelijk en de schouders tijdens het meten recht. De patiënte geeft aan wanneer tijdens het meten het maximale van de oefening is bereikt. Oefening 2: retroversie Diegene die meet staat aan de zijkant van de patiënte. Patiënte staat met de rug tegen de muur aan de zijkant van een buitenhoek. De patiënte “duwt” de arm zover mogelijk naar achteren langs de kant van een buitenhoek. Draaipunt van de lat wordt tegen de kop van de schouder gehouden. Een lat wijst loodrecht naar beneden, de andere lat wijst met de arm mee naar achteren.
De patiënte staat recht, houdt de voeten gelijk en de schouders tijdens het meten recht. De patiënte geeft aan wanneer tijdens het meten het maximale van de oefening is bereikt. Oefening 3: abductie Diegene die meet staat aan de voorkant van de patiënte. Patiënte staat met de rug tegen de muur. Patiënte “heft” de arm met een zijwaartse beweging zover mogelijk omhoog. Draaipunt van de lat wordt ter hoogte van de oksel gehouden. Een lat wijst loodrecht naar beneden, de andere lat wijst met de arm mee naar boven.
De patiënte staat recht, houdt de voeten gelijk en de schouders tijdens het meten recht. De patiënte geeft aan wanneer tijdens het meten het maximale van de oefening is bereikt. Oefening 4: adductie (lastige oefening, patiënte maakt een soort tennisbeweging met de arm). Diegene die meet staat aan de voorkant van de patiënte. Patiënte staat met de rug tegen de muur. De arm gaat via de voorkant over de borsten zover mogelijk naar de andere helft van het lichaam. Draaipunt van de maatlat wordt vlak op de kop van de schouder gelegd. Een lat wijst recht naar voren, de andere lat wijst naar elleboog.
De patiënte staat recht, houdt de voeten gelijk en de schouders tijdens het meten recht. De patiënte geeft aan wanneer tijdens het meten het maximale van de oefening is bereikt. Oefening 5: interne rotatie Diegene die meet staat aan de achterkant van de patiënte. De arm gaat achterwaarts langs de rug met de handpalm naar voren. Hierbij probeert de patiënte de hand zo hoog mogelijk “te krijgen”. Draai punt van de meetlat wordt op de elleboog gelegd. Een lat wijst recht naar de grond, andere lat wijst naar de hand.
De patiënte staat recht, houdt de voeten gelijk en de schouders tijdens het meten recht. De patiënte geeft aan wanneer tijdens het meten het maximale van de oefening is bereikt. Oefening 6: externe rotatie Diegene die meet staat aan de voorkant van de patiënte. Patiënte staat met de rug tegen de muur. Patiënte zet arm in hoek van 90 graden met de handpalm omhoog, (bovenarm en elleboog houden contact met het lichaam). Nu wordt de arm langzaam en zover mogelijk naar buiten gedraaid. Draaipunt van de meetlat wordt in de hoek gezet waar elleboog en lichaam elkaar raken. Een lat wijst recht naar voren, de andere lat wijst naar de hand.