Havo 4 Hoofdstuk 2 Consumentengedrag

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Het prijs- of marktmechanisme Deel II
Advertisements

Vraag en aanbod.
Vandaag.
Hoe sterk reageert de vraag op een prijsverandering
Het prijs- of marktmechanisme
Goedemorgen …….en.
Marketing 1.2 de consument 19 november 2012.
Hoofdstuk 5: Rekeningrijden
Vraag en aanbod H1. Vraag van de consument Over het algemeen geldt dat consumenten minder gaan kopen van een product als de prijs hoger wordt. Er bestaat.
Kleding, hoofdstuk 2 Elasticiteiten.
Het prijs- of marktmechanisme I
Elasticiteiten Prijselasticiteit van de vraag Kruislingse elasticiteit
Elasticiteiten Klik om verder te gaan.
Elasticiteiten.
Vandaag.
§1.4 Waar kies je voor? In deze PowerPoint-presentatie leer je over:
Hoofdstuk 3 Prijsbeleid
Hoofdstuk 5.
Micro-economie (week 4)
Aantekeningen Hoofdstuk 1
Hoe sterk reageert de vraag op een prijsverandering
Basisboek Marketing Hoofdstuk 9 Prijs.
Prijselasticiteit van de vraag
Prijs elasticiteit. Prijsstijging van ‘n product heeft gevolg voor de afzet van het product: door prijsstijging beetje minder afzet door prijsstijging.
Basisboek Marketing Hoofdstuk 10 Inkomenselasticiteit.
Antwoorden proeftoets H4, h6 en h7 1 t/m 3. Jaren Schuldrest begin van het jaar InterestAflossing Schuld einde van het jaar Belasting- voordeel Lasten.
Schitteren in Zijn licht De markt van “de big mac” PrijsQVQAAanbodoverschot /tekort € 4,- € 3,50 € 3,- € 2,50 € 2,- € 1,50 € 1,-
Hoofdstuk 5 Markt.
Prijs- en Productmix 1e klas Ron Weijens.
Prijs- en Productmix ALLEEN OP NEERGEKLAPTE STOELEN GAAN ZITTEN.
Wat gaan we vandaag doen?  Voorbereiding op toets 17 mei 2016 lesuur 7  Eerst luister je / noteer je wat er in de toets komt. Vervolgens mag je:  Naar.
Prijs- en Productmix 1e klas Ron Weijens.
Rekenvaardigheid Procenten. Absoluut, relatief, cumulatief Absolute getallen: aantal stuks of eenheden Relatieve getallen: als deel van een groter geheel.
Hoofdstuk 2 De winstmarge
Prijs- en Productmix 1e klas Ron Weijens.
Prijs- en Productmix ALLEEN OP NEERGEKLAPTE STOELEN GAAN ZITTEN.
Samenvatting Lesbrief Vraag en aanbod Hoofdstukken 1-6.
Welkom havo 4..
Hoofdstuk 2 De winstmarge VWO 3
Ingrijpen in de prijs minimum- en maximumprijzen
Lesbrief Vervoer H2.
International Economics
Welkom Havo 5..
Welkom VWO 5..
Hoe sterk is het verband tussen twee (procentuele) veranderingen.
Lesbrief Vervoer H 6.
Lesbrief Vervoer H 4.
Hoofdstuk 9 M&O + in groepjes Havo3 iPad.
Hoofdstuk 5 Les 2: Markten.
inkomenselasticiteit
Welkom havo 3..
Hoofdstuk 5 Les 6: Markten.
Samenvatting Lesbrief Vraag en aanbod
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Welkom havo 3..
Welkom havo 3..
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Welkom 4 Havo..
Welkom 4 Havo..
Economisch bekeken Mavo 4
Prijselasticiteit Hoofdstuk 5 markt havo 3 & vwo 3.
Kruiselingse prijselasticiteit
3 vmbo-KGT Samenvatting Hoofdstuk 10
Subsidie bij volkomen concurrentie
Overheidsinterventie 1
Inflatie en koopkracht
Transcript van de presentatie:

Havo 4 Hoofdstuk 2 Consumentengedrag Welke invloed hebben inkomen en prijzen op het koopgedrag en de welvaart van consumenten?

Paragraaf 2.1 Consumentensurplus en vraaglijn Betalingsbereidheid Het bedrag dat je maximaal voor een product wilt betalen De betalingsbereidheid is voor iedereen verschillend De ene consument wilt wil betalen, de andere wil weinig betalen Het (positieve) verschil tussen de betalingsbereidheid en de werkelijke prijs is het consumentensurplus Er is alleen sprake van een consumentensurplus als de betalingsbereidheid hoger is dan de werkelijke prijs

De vraaglijn - 1 Als alle betalingsbereidheden op een rijtje gezet worden van hoog naar laag, krijg je een lijn die het verband weergeeft tussen de prijs van een product en de gevraagde hoeveelheden ervan Die lijn wordt de vraaglijn genoemd De vraaglijn kan wiskundig weergegeven worden in een vergelijking Qv = aP + B

De vraaglijn - 2 Vraagvergelijking: Qv = −aP + B Qv = de gevraagde hoeveelheid −a = de richtingscoëfficiënt en die is bij de vraag altijd NEGATIEF, want Daalt de prijs P dan stijgt de gevraagde hoeveelheid Qv Stijgt de prijs P dan daalt de gevraagde hoeveelheid Qv Die − staat voor een negatief verband tussen P en Qv B = een aantal

De vraaglijn – 3 De vraag naar bolletjes ijs van Silvio Je ziet dus dat bij een te hoge prijs, € 2,00 per bolletje, Silvio niets verkoopt En bij een prijs van € 0,00 verkoopt hij er 2000 Omdat de vraagvergelijking een rechte lijn is, gebruiken we die wetenschap om de vraaglijn te tekenen

De vraaglijn – 4 Om de vraaglijn te kunnen tekenen, zijn maar twee punten nodig Als eerste gaan we op zoek naar de maximale gevraagde hoeveelheid Simpel: als de prijs P € 0 is, wordt de maximale hoeveelheid gevraagd: Dat is in onze vergelijking het getal achteraan: 2000 bolletjes dus Daarna gaan we op zoek naar de prijs waarbij niemand wat koopt Ook simpel, dan is Qv gelijk aan 0 0 = −1000P + 2000 → 1000P = 2000 → P = 2 Bij P = € 2,00 wordt dus niets gevraagd

De vraaglijn – 5: Qv = −1000P + 2000 Bij P = € 0,00 worden 2000 bolletjes gevraagd Bij P = € 2,00 worden 0 bolletjes gevraagd Alle andere combinaties liggen nu op de getekende vraaglijn

De omzet van Silvio Omzet is de hoeveelheid geld die een ondernemer ontvangt van zijn verkopen In Silvio’s geval verkoopt hij dagelijks 800 bolletjes ijs bij € 1,20 per bolletje We zeggen dan: de prijs P = € 1,20, de afzet Q = 800 bolletjes De formule voor omzet is: TO = P x Q Silvio’s dagelijkse omzet is: € 1,20 x 800 = € 960 Hiernaast: het oranje vlak

Het consumentensurplus Er zijn mensen die meer dan € 1,20 per bolletje wilden betalen voor ijs van Silvio; die mensen hebben een consumentensurplus Zij die minder wilden betalen, kopen geen ijs bij Silvio Hiernaast staat het totale consumentensurplus in geel weergegeven Formule om het CS te berekenen: CS = ½ x Basis x Hoogte In dit geval: ½ x 800 x (€ 2 - € 1,20) = € 320 Ω paragraaf 2.1

Paragraaf 2.2 Verandering van de vraag De vraag naar een product kan om verschillende redenen veranderen: De prijs P van het product kan veranderen De behoefte naar het product kan veranderen Het inkomen van de consumenten kan veranderen Het aantal consumenten kan veranderen De prijs van andere producten kan veranderen

Verschuiving LANGS de vraaglijn Als de prijs P van een product verandert, en alle overige oorzaken blijven gelijk, vindt een verschuiving LANGS de vraaglijn plaats Dit is de Ceteris Paribus clausule: 1 variabele verandert en de rest blijft gelijk Gevolg: een verandering van het consumentensurplus

Verschuiving VAN de vraaglijn Een verschuiving van de vraaglijn is het gevolg van iedere oorzaak BEHALVE de prijs van het product: De behoefte naar het product kan veranderen Het inkomen van de consumenten kan veranderen Het aantal consumenten kan veranderen De prijs van andere producten kan veranderen Toename: naar rechts Afname: naar links

Substituutgoederen De vraag naar producten kan afhankelijk zijn van andere producten Er zijn substituut goederen: goederen die in de ogen van de consument elkaar kunnen vervangen Bijvoorbeeld koffie of thee, Pepsi Cola of Coca Cola, vers schepijs of een Magnum, havermout of cornflakes Stijgt de prijs van koffie dan verschuift de vraag naar koffie langs de vraaglijn maar de vraaglijn van thee verschuift naar rechts; er wordt meer thee gevraagd bij iedere prijs

Complementaire goederen De vraag naar producten kan ook op een andere manier afhankelijk zijn van andere producten Er zijn ook complementaire goederen: goederen die elkaar aanvullen, die je dus samen gebruikt Bijvoorbeeld koffie en koffiemelk, printers en cartridges, auto’s/scooters en benzine Stijgt de prijs van printers dan verschuift de vraag naar printers langs de vraaglijn maar de vraaglijn van cartridges verschuift naar links; er worden minder cartridges gevraagd bij iedere prijs Ω paragraaf 2.2

Paragraaf 2.3 Prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid Met prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid wordt aangegeven hoe heftig de gevraagde hoeveelheid verandert ten gevolge van een prijsverandering Is de reactie heftig? Of valt de reactie wel mee? Is de oorzaak een prijsverandering en het gevolg een verandering van de vraag naar een product dan spreken we van: prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid

Formule prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid De Ev is negatief, want: Een prijsstijging leidt tot een vraagdaling Een prijsdaling leidt tot een vraagstijging

Uitkomsten Ev Ev = 0: vraag is volkomen inelastisch, de vraag reageert totaal niet op een prijsverandering Ev tussen 0 en -1: vraag is relatief inelastisch, de hoeveelheidsverandering (%ΔQ) is kleiner dan de prijsstijging (%ΔP) Ev = -1: vraag is niet elastisch en niet inelastisch, de hoeveelheidsverandering (%ΔQ) is gelijk aan de prijsverandering (%ΔP) Ev kleiner dan -1: vraag is relatief elastisch, de hoeveelheidsverandering (%ΔQ) is groter dan de prijsstijging (%ΔP)

De Ev is een vermenigvuldigingsfactor Stel: De Ev is -2 Verandert P met +1% dan verandert de Qv met -2 x +1% = -2% Verandert P met -1% dan verandert de Qv met -2 x -1% = +2%

Voorbeeld Ev – 1 De prijs stijgt van € 0,80 naar € 1,00 Procentuele verandering P: (1,00 – 0,80) / 0,80 x 100% = +25% Procentuele verandering Q: (1000 – 1200) / 1200 x 100% = -16,67% Ingevuld in de formule: Ev = -16,67% / + 25% = -0,67

Voorbeeld Ev – 2 De prijs stijgt van € 1,20 naar € 1,40 Procentuele verandering P: (1,40 – 1,20) / 1,20 x 100% = +16,67% Procentuele verandering Q: (600 – 800) / 800 x 100% = -25% Ingevuld in de formule: Ev = -25% / + 16,67% = -1,5

Oefenen – 1 Opgave 1 Een treinreis kost € 15,30 NS verhoogt de prijs met € 2,50 Hierdoor daalt het aantal reizigers met 10% Bereken de Ev Opgave2 Automobilisten doen niet graag afstand van hun auto. Bij een verdubbeling van de benzineprijs zal maar 10% overstappen naar het OV. Bereken Ev

Oefenen – Uitwerkingen 1 Opgave 1 %ΔP = (17,80-15,30)/15,30 x 100% = +16,3% %ΔQ = -10% Ev = -10%/+16,3% = -0,61 Opgave 2 Let op: een verdubbeling = +100% %ΔP = (2,00-1,00)/1,00 x 100% = +100% Ev = -10%/+100% = -0,1

Oefenen – 2 Opgave 3 Qv = -0,2P + 20 P = centen Qv = miljarden stuks P stijgt van 25 naar 26 cent Bereken de Ev Opgave4 P zonder heffing: € 0,25 Bereken de Ev Kilometerheffing Aantal autokilometers Geen 4.000.000 € 0,02 3.900.000

Oefenen – Uitwerkingen 2 Opgave 3 P = 25, Qv = -0,2x25 + 20 = 15 miljard P = 26, Qv = -0,2 x 26 + 20 = 14,8 miljard %ΔP = (26-25)/25 x 100% = +4% %ΔQ = (14,8-15)/15 x 100% = -1,3% Ev = -1,3%/+4% = -0,3 Opgave 4 %ΔP = (0,27-0,25)/0,25 x 100% = +8% %ΔQ = (3,9-4)/4 x 100% = -2,5% Ev = -2,5%/+8% = -0,3

Ev en soorten producten Ev = 0: de vraag reageert niet op een prijsverandering Onmisbare producten zoals levensreddende medicijnen of verplichte producten (WA verzekering voor de auto, basisziektekostenverzekering) Ev = tussen 0 en -1: de vraag reageert zwak op een prijsverandering Noodzakelijke producten zoals voedingsmiddelen, elektriciteit, huisarts Ev = kleiner dan -1: de vraag reageert sterk op een prijsverandering Luxe producten Normaal goed is een goed waarvan de vraag toeneemt bij een prijsdaling en omgekeerd Statusgoed is een goed waarvan de vraag TOEneemt bij een prijsverhoging

Ev en de omzet Ω paragraaf 2.3

Een waarheid als een koe: 6/3 = 2 Bij – onder andere – elasticiteitsopgaven is het handig om het volgende ezelsbruggetje te kennen: Dit ezelsbruggetje werkt met een getal boven de streep, een getal onder de streep en een uitkomst en je hebt maar twee van de drie gegeven gekregen Weet je de “6” en de “2” dan kun je de “3” achterhalen door de “6” te delen door de “2” Weet je de “3” en de “2” dan kun je de “6” achterhalen door de “3” te vermenigvuldigen met de “2”

Kruislingse prijselasticiteit (Staat niet in het boek, is wel examenstof) Bij complementaire goederen en substituut goederen heeft de prijs van het ene goed ook invloed op de vraag naar andere goederen Voorbeelden De prijs van witbrood heeft een effect op de vraag naar bruin brood (substituut) De prijs van een inktcartridges heeft een effect op de vraag naar inkjetprinters (complementair) Dit effect heet de KRUISLINGSE PRIJSELASTICITEIT

Formule kruislingse prijselasticiteit Ook hier moet 2x de procentuele verandering berekend worden m.b.v. nieuw-oud De Ek kan verschillende uitkomsten hebben, los van de grootte van het effect: Bij complementaire goederen is de Ek negatief: P1 ↑, Q2 ↓ Bij substituut goederen is de Ek positief: P1 ↑, Q2 ↑ Is Ek = 0 dan bestaat er geen relatie tussen de twee goederen: P1 ↑, Q2 =

Oefenopgaven – 1 Opgave 1 De vraag naar inkjetprinters is afhankelijk van de prijs van inkjetcartridges De vraag naar inkjetprinters is: Qvp = -200Pi +10.000 Pi = prijs inkjetcartridges in € Bereken de Ek van inkjetprinters als de prijs van inkjetcartridges stijgt van € 30 naar € 40 Opgave 2 De vraag naar product A reageert als volgt op de prijs van product B: Qva = 400Pb + 10.000 Pb = prijs product B in € Bereken de Ek van product A als de prijs van product B daalt van € 20 naar € 10

Oefenopgaven – 1 Antwoorden Qv 30 = -200 x 30 + 10000 = 4000 Qv 40 = -200 x 40 + 10000 = 2000 %ΔQ = (2000 – 4000)/4000 x 100% = -50% %ΔP = (40 – 30)/30 x 100% = +33,3% Ek = -50%/+33,3% = -1,5 MIN dus complementair Opgave 2 Qva 20 = 400 x 20 + 10000 = 18000 Qva 10 = 400 x 10 + 10000 = 14000 %ΔQva = (14000 – 18000)/18000 x 100% = -22,2% %ΔP = (10 – 20)/20 x 100% = -50% Ek = -22,2%/-50% = 0,4 PLUS dus substituten

Oefenopgaven – 2 Opgave 3 Van goed Z is de prijs € 5 De vraag naar Y is afhankelijk van de prijs van Z; de Ek is -0,5 Door een prijsstijging van Z is de vraag naar Y met 8% gedaald Bereken de nieuwe prijs van Z Opgave 4 G en S zijn concurrenten. G is gespecialiseerd in reizen naar Griekenland, S is gespecialiseerd in reizen naar Spanje De Ek van G t.o.v. prijs S is 0,5 S verlaagt de prijzen met 10% Bereken de daling van de vraag naar G als gevolg van deze prijsdaling

Oefenopgaven – 2 Antwoorden %ΔQy/%ΔPz = -0,5 %ΔQy = -8% → -8% / ? = -0,5 → %ΔPz = -8% /0,5 = + 16% want: -8%/+16% = -0,5 Ezelsbruggetje: MIN dus complementair Nieuwe prijs Z: 1,16 x € 5 = € 5,80 Opgave 4 Prijs S daalt met 10% dus daalt de QvG met 0,5 x 10% = 5% want: %ΔQG/%ΔPS = 0,5 ? / -10% = 0,5 De uitkomst is + en omdat %ΔPS -10% is, moet %ΔQG ook negatief zijn, dus dalen -5% / -10% = +0,5

Paragraaf 2.4 Inkomenselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid Met de inkomenselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid wordt aangegeven hoe heftig de gevraagde hoeveelheid verandert ten gevolge van een inkomensverandering Is de reactie heftig? Of valt de reactie wel mee? Is de oorzaak een inkomensverandering en het gevolg een verandering van de vraag naar een product dan spreken we van: inkomenselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid

Formule inkomenselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid Ook voor het berekenen van de Ey moet 2x een procentuele verandering berekend worden m.b.v. Nieuw – Oud De Ey kan zowel negatief als positief zijn, afhankelijk van het soort product waarvan de Ey berekend is

Ey en soorten producten De Ey is groter dan +1: de procentuele vraag stijgt sterker dan de procentuele toename van het inkomen Luxe goederen De Ey is tussen 0 en +1: de procentuele vraag stijgt minder sterk dan de procentuele toename van het inkomen Noodzakelijke goederen De Ey is kleiner dan 0, dus negatief: de procentuele vraag daalt als het inkomen stijgt Inferieure goederen

Inferieure goederen Inferieure goederen zijn goederen waarvan minder gekocht wordt als het inkomen stijgt En waarvan meer gekocht wordt als het inkomen daalt Voorbeelden Spek/gehakt Vakantie in eigen land Buskaartjes Het inferieure product is dus niet slecht, maar wordt ingeruild voor een luxer product als het inkomen stijgt

De Ey grafisch Een noodzakelijk goed Ey tussen 0 en +1 De vraag reageert niet sterk op een inkomensverandering Ook vraag bij inkomen = 0 Een luxe goed Ey groter dan +1 De vraag reageert sterk op een inkomensverandering Drempelinkomen Een inferieur goed Ey is negatief De vraag daalt bij een stijging van het inkomen en stijgt bij een daling van het inkomen

Overzicht Ey en soorten producten

Opgaven Opgave 1 Tussen 1993en 2013 steeg het gemiddelde inkomen met 40% en daalde het aantal buskilometers met 2% Bereken de Ey van buskilometers Opgave 2 Bij een inkomen van € 2000 wordt 10% van het inkomen besteed aan vakanties De Ey is +1,5 Bereken hoeveel € wordt uitgegeven aan vakanties na een inkomensstijging van 5%

Uitwerkingen Opgave 1 Ey bus:-2%/+40% = -0,5 De bus is een inferieur product Ω paragraaf 2.4 Opgave 2 Bij € 2000 inkomen wordt 0,1 x € 2000 = € 200 uitgegeven aan vakanties Door de inkomensstijging wordt 1,5 x 5% = 7,5% meer uitgegeven aan vakanties, dus 1,075 x € 200 = € 215 (Denk aan 6/3 = 2) Vakantie is een luxe product