Hoofdstuk 3 Taalverzorging

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Redekundig ontleden Over waarom, wat en hoe....
Advertisements

Niet Klikken, Er is muziek bij Oud mogen worden is een zegen Z e z e g g e n ….
Les 33 Dit wordt mijn spreekbeurt
Powerpoint Els Flamingo's.
Antwoord op vraag SOPO1-4
Naam:chermaie klunder
Wat is MaS? MaS staat voor Maatschappelijke Stage
Stijl Extra uitleg 4 havo.
Een werkstuk maken.
Presentatie resultaten monitor INFORMATIEVAARDIGHEDEN landelijk versus lokaal maart 2014.
Vorige keer Standaardfouten bij het formuleren Dubbelopfouten.
QUIZ hoofdstuk 1.
Wat gaan we doen vandaag?
Verkeerde verwijswoorden
Hoofdstuk 4 Grammatica woordsoorten
GRAMMATICA Groepjes woorden uit een zin die bij elkaar horen:
Paragraaf twee: verkeerde verwijswoorden
Verstoppertje spelen in het bos
Briant College Cursus formuleren h1 Correct formuleren.
Wat zijn verwijswoorden en hoe gebruik je die?
Woordsoorten benoemen
Kleden en verkleden Taalbeschouwing Woordenschat.
TAAL BIJ TOETSEN Extra uitleg bij een aantal lastige kwesties.
Uitleg  In dit spel is het de bedoeling dat je zoveel mogelijk punten verzamelt door vragen goed te beantwoorden.  In ronde 2, 3 en 4 staat er ook een.
Volgende dia Taalgebruik ( schelden) (respect). volgende dia zoek de betekenis van “schelden” schelden = ……..
Downsyndroom door naam. *Vandaag houd ik een spreekbeurt. *Het gaat over mijzelf. *Want het gaat over Downsyndroom. Spreekbeurt.
Schilderijen Hoi! Ik ben Schattebout. Ik ga schilderijen laten zien.
Ontdekkingen in de zomer
Spreekbeurt Hoe maak je dat?.
Meest voorkomende vragen bij examenteksten.
Taalverzorging Voorbereiding toets.
Betrekkelijk voornaamwoord en bijvoeglijke bepaling
Hij,ze,hem,haar,zijn,deze,dit,die,dat
Woordbenoemen Groep 6 en 7.
Meest voorkomende vragen bij examenteksten.
Hoofdstuk 1 Grammatica woordsoorten
Taal en woordenschat h3 Werkwoorden met vaste voorzetsels
Taalverzorging Voorbereiding toets.
Schattebout. Schattebout Er is meer tussen hemel en aarde! Ècht wel! Eindeloos bewustzijn bij God. Zo heet dit schilderij. Dat is net zoiets als eeuwig.
Lesplanning Eerste 5 minuten: maak de opdracht die je op papier gekregen hebt (leestekens invullen) Daarna: theorie en opdracht bespreken Opdrachten maken.
Onbepaald voornaamwoord
Woorden/uitdrukkingen met een vast voorzetsel
3L week 27: ‘Wandelen: jong geleerd, oud gedaan.’ © JL
Mannelijke en vrouwelijke woorden
Verwijswoorden.
Hoe krijg je de focus van de leerlingen op de chemie?
Grammatica hoofdstuk 1.
Soorten zinnen en verbindingswoorden
Thema Zintuigen.
Wat is natuur? Is natuur iets dat helemaal niet door mensen is aangeraakt? Is natuur iets dat overal aanwezig is? Of zijn mensen juist ook onderdeel van.
Schrijven 4.3 Formuleren en stijl 1.1
Hoofdstuk 4 Schrijven en formuleren
Ik heb mijn boek uit… Wat nu?.
Betrekkelijk voornaamwoord
blok 2 les 2: taal thuis en op school
Schrijven 2.1 en 2.2 Formuleren en Stijl 2.1
Downsyndroom door naam.
Ontwerp een buitenles Les 1 Les 4.
Wat is natuur? Is natuur iets dat helemaal niet door mensen is aangeraakt? Is natuur iets dat overal aanwezig is? Of zijn mensen juist ook onderdeel van.
Hoofdstuk 3 Taalverzorging
Hoofdstuk 1 Taalverzorging
Hoofdstuk 4 Taalverzorging
Hoofdstuk 5 Taalverzorging
Hoofdstuk 2 Taalverzorging
Hoofdstuk 2 Taalverzorging
Hoofdstuk 2 Taalverzorging
Hoofdstuk 4 Taalverzorging
Woordbenoemen Zelfstandig naamwoord, eigennaam, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, telwoord.
Hoofdstuk 3 Taalverzorging
Transcript van de presentatie:

Hoofdstuk 3 Taalverzorging Formuleren: verwijswoorden © Noordhoff Uitgevers bv 2015 4 gt 2F

Verwijzen naar de- en het-woorden Met een verwijswoord kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt in je tekst. Naar de-woorden verwijs je met die of deze: Deze broek vind ik niet mooi, maar die wil ik wel graag hebben. Naar het-woorden verwijs je met dit of dat: Dit boek vond ik vreselijk, maar dat boek heb ik verslonden.

Oefenen Kies het juiste verwijswoord. Die/Dat pak staat je goed, maar die/dat schoenen staan er niet bij. Deze/dit nieuwe cd van Robbie Williams is wel leuk, maar die/dat oude is stukken beter! Morgen vervangen ze die/dat bushokje, terwijl deze/dit nog prima is.

Andere verwijswoorden Je kunt ook andere verwijswoorden gebruiken. Als je verwijst naar mannelijke woorden gebruik je hij of zijn: Mees is een goede leerling, hij heeft allemaal achten op zijn rapport. Als je verwijst naar vrouwelijke woorden gebruik je ze of haar: Als mijn moeder boos is, begint ze te schreeuwen en wordt haar gezicht rood.

Andere verwijswoorden Als je verwijst naar een meervoud gebruik je ze of hun: Omdat alle deelnemers hun best hebben gedaan, mogen ze een gratis drankje ophalen. Als je verwijst naar een hele zin gebruik je wat: De toets wiskunde is verplaatst, wat ik erg fijn vind.

Oefenen Vul een passend verwijswoord in. Kies uit hij, zijn, ze, haar, hun en wat. Je mag elk verwijswoord maar één keer gebruiken. Mijn oma heeft vroeger ______ sieraden verstopt en ______ kan ze nu niet meer vinden. Onze parkiet heeft een nieuwe kooi gekregen, _____ erg leuk voor hem is. Vraag Joost maar om uitleg, _____ heeft _______ huiswerk vast al af. Zodra de bel ging, stormden de leerlingen richting________ fietsen. haar ze wat hij zijn hun

Met wie/waarmee Naar personen verwijs je met een voorzetsel + wie: De jongen op wie ik verliefd ben, heet Peter. Degene aan wie ik dit cadeau geef, is heel bijzonder. Naar dieren of dingen verwijs je met waar+voorzetsel: De school waarop ik jaren heb gezeten, is verwoest door brand. Deze beer is de knuffel waaraan ik vroeger zeer gehecht was.

Oefenen Kies het juiste verwijswoord. De vriendin met wie/waarmee ik altijd samen sport, is helaas geblesseerd. De vereniging van wie/waarvan we lid zijn, heeft een prijs gewonnen. De club blinkt uit in behulpzaamheid aan wie/waaraan ieder lid dan ook veel waarde hecht. Er lopen ook veel vrijwilligers rond op wie/waarop je altijd kunt vertrouwen.

Mannelijk of vrouwelijk? Soms is een de-woord overduidelijk vrouwelijk: de koe, de danseres, de badjuffrouw Vaak is het niet zo duidelijk. Meestal zijn abstracte woorden vrouwelijk. Dat zijn woorden die je niet kunt aanraken of vastpakken: gezelschap, wandeling, puberteit, politie, crisis. Naar vrouwelijke woorden verwijs je altijd met zij, ze, haar, deze of die.

Wat heb je nu geleerd? Je weet hoe je naar de- en het-woorden moet verwijzen. Je weet hoe je andere verwijswoorden kunt gebruiken. Je weet wanneer je verwijswoorden als met wie of waarmee moet gebruiken. Je weet hoe je onderscheid kunt maken tussen mannelijke en vrouwelijke woorden.