Extra uitleg H4 Domein Markten Kosten en Opbrengsten Extra uitleg H4 Domein Markten
De Kostenafkortingen TK = Totale Kosten TVK = Totale Variabele Kosten TCK = Totale Constante Kosten (constant = vast) GTK = Gemiddelde Totale Kosten (de kostprijs) GVK = Gemiddelde Variabele Kosten GCK = Gemiddelde Constante Kosten MK = Marginale Kosten
De kosten: van Totaal naar Gemiddeld
De kosten uitgelegd: TK TK = Totale Kosten De Totale Kosten is de optelsom van alle kosten, constant en variabel Het laat zien hoeveel het een bedrijf kost om een product te maken TK = TVK + TCK Ofwel: TK = GVK x Q + GCK x Q
De kosten uitgelegd: van TK naar GTK De TK zijn dus alle kosten samen bij een bepaalde productie Q De GTK is bij die bepaalde productie Q de kostprijs per stuk De GTK, de kostprijs, is dus het bedrag per stuk dat het product het bedrijf kost om het te maken Voorbeeld: de bakker Maakt hij 100 broden per dag dan kosten ze hem € 1,50 per stuk Maakt hij 200 broden per dag dan kosten ze hem € 1,25 per stuk Maakt hij 300 broden per dag dan kosten ze hem € 1,167 per stuk Hoe dat kan, zien we later in deze presentatie
De kosten uitgelegd: Variabele Kosten – 1 De TVK is het totaal aan kosten dat afhankelijk is van de productie Q Bijvoorbeeld: Benzinekosten zijn afhankelijk van het aantal gereden kilometers De kosten van meel voor brood is afhankelijk van het aantal gebakken broden Variabele kosten kunnen zijn: Proportioneel: voor ieder product hetzelfde bedrag Iedere liter benzine is even duur Progressief: voor ieder product een stijgend bedrag Thuisbezorgd moet naar Alphen verder rijden dan naar Riel Degressief: voor ieder product een dalend bedrag Door efficiënter plannen kan Thuisbezorgd meer bezorgen in dezelfde tijd
De kosten uitgelegd: Variabele Kosten – 2 LET OP In dit voorbeeld zijn de Variabele Kosten per stuk proportioneel, dus per product steeds hetzelfde In dit voorbeeld zijn de GVK € 1 Maar de TVK, het totaal van variabele kosten, nemen steeds toe Voorbeeld: de bakker In elk brood zit voor € 1 aan variabele kosten De TVK voor 100 broden is: 100 x € 1 = € 100 De TVK voor 200 broden is: 200 x € 1 = € 200 De TVK voor 300 broden is: 300 x € 1 = € 300
De kosten uitgelegd: Constante Kosten – 1 De TCK zijn het totaal aan kosten dat onafhankelijk is van de productie Q Deze TCK heeft een bedrijf altijd, of ze nu niets, weinig of veel produceren Bijvoorbeeld: De huur van het bedrijfspand De salarissen van het vaste personeel De verzekeringskosten De TCK zijn dus een vast bedrag dat onafhankelijk is van de productie
De kosten uitgelegd: Constante Kosten – 2 In dit voorbeeld zijn de Totale Constante Kosten steeds hetzelfde bedrag In dit voorbeeld zijn de TCK € 50 Maar de GCK, de constante kosten per product, nemen steeds af Voorbeeld: de bakker Zijn TCK zijn € 50 De GCK voor 100 broden is: € 50 : 100 = € 0,50 De GCK voor 200 broden is: € 50 : 200 = € 0,25 De GCK voor 300 broden is: € 50 : 300 = € 0,167
De kosten uitgelegd: Constante Kosten – 3 De dalende GCK De TCK wordt door een steeds grotere productie Q gedeeld Hierdoor daalt de GCK per product
De dalende kostprijs GTK – 1 In het voorbeeld van de bakker hebben we gezien dat de GVK steeds € 1 zijn De GCK worden steeds lager naarmate de bakker meer borden maakt Dat komt omdat we het vaste bedrag TCK € 50 door steeds meer producten mogen delen Het bedrag GCK wordt dus steeds lager Productie 100 broden: GVK = € 1 GCK = € 0,50 Kostprijs GTK = € 1,50 Productie 200 broden: GCK = € 0,25 Kostprijs GTK = € 1,25 Productie 300 broden: GCK = € 0,167 Kostprijs GTK = € 1,167
De dalende kostprijs GTK – 2 Een dalende GCK Plus een proportionele GVK Geeft: een dalende GTK
Totaal versus Gemiddeld in grafiekvorm
Marginale Kosten MK – 1 Het bedrag waarmee de TK stijgen als er één product meer gemaakt wordt, heet de Marginale Kosten Marginaal is dus te vertalen in Extra Voorbeeld In een kamer zitten 10 personen die samen 200 jaar oud zijn: de totale leeftijd De gemiddelde leeftijd is 200 jaar : 10 = 20 jaar Er komt 1 persoon bij waardoor de totale leeftijd stijgt tot 242 jaar Wat is nu de gemiddelde leeftijd? 242 jaar : 11 = 22 jaar Hoe oud is de laatst bijgekomen persoon? 242 – 200 = 42 jaar De leeftijd van de laatste persoon is de marginale leeftijd want de totale leeftijd is door 1 persoon toegenomen met 42 jaar
Marginale Kosten MK – 2 Als de GVK proportioneel zijn, dus voor elk product hetzelfde bedrag, is de MK gelijk aan de GVK Voorbeeld: onze bakker GVK = € 1 TCK = € 50 TK bij 100 broden = € 50 + 100 x € 1 = € 150 TK bij 101 broden = € 50 + 101 x € 1 = € 151 TK bij 102 broden = € 50 + 102 x € 1 = € 152 TK bij 103 broden = € 50 + 103 x € 1 = € 153 Enzovoort De TK stijgen dus steeds met € 1 als er 1 brood meer gemaakt wordt; de Marginale Kosten MK zijn dan € 1 en dat is gelijk aan de GVK! Zijn de GVK niet proportioneel dan is de MK niet gelijk aan de GVK en zul je moeten rekenen
De Opbrengstenafkortingen TO = Totale Opbrengsten (omzet) GO = Gemiddelde Opbrengst P = Verkoopprijs MO = Marginale Opbrengst
De Totale Opbrengst TO De TO is de omzet van een bedrijf De TO is wat er in het laatje komt TO = Verkoopprijs x Hoeveelheid verkocht: TO = P x Q Voorbeeld: onze bakker De verkoopprijs van een brood is € 2 De hoeveelheid verkocht is 275 TO = € 2 x 275 = € 550
De Gemiddelde Opbrengst GO De GO is de gemiddelde opbrengst per product Worden alle producten tegen dezelfde prijs verkocht dan is de GO = P Voorbeeld: onze bakker TO = € 2 x 275 = € 550 GO = € 550 : 275 = € 2 Verkoopt de bakker 275 broden voor € 2 en tegen sluitingstijd de resterende 25 broden voor € 1,40 dan wordt het anders: TO = € 2 x 275 + € 1,40 x 25 = € 585 GO = € 585 : 300 = € 1,95
Marginale Opbrengst MO Het bedrag waarmee de TO stijgen als er één product meer verkocht wordt, heet de Marginale Opbrengst Marginaal is dus ook hier te vertalen in Extra Weer onze bakker: TO bij 100 broden = € 2 x 100 = € 200 TO bij 101 broden = € 2 x 101 = € 202 Enzovoort De TO stijgen dus steeds met € 2 als er 1 brood meer verkocht wordt; de Marginale Opbrengsten MO zijn dan € 2 en dat is gelijk aan de verkoopprijs P! Worden er tegen verschillende verkoopprijzen verkocht dan is de MO niet gelijk aan de verkoopprijs P en zul je moeten rekenen
Opgave Een onderneming verkoopt een artikel tegen een verkoopprijs van € 180 en streeft naar maximale totale winst. Van deze onderneming zijn verder de gegevens in de tabel bekend over de producten 1 t/m 10 (MK en GTK in €). Bereken de totale constante kosten. Bereken de productie waarbij de totale winst maximaal is. Bereken hoe groot de maximale totale winst is.
Opgave, uitkomsten