De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Vraag en aanbod.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Vraag en aanbod."— Transcript van de presentatie:

1 Vraag en aanbod

2 Hfst 1 Markten Op een markt ontmoeten vragers naar en aanbieders van een product elkaar: weekmarkt, rommelmarkt, veiling. Dit noemen we een concrete markt: je kunt er naar toe. In de economie gaat het meestal over een abstracte markt, een markt waar je niet naar toe kunt, zoals de oliemarkt, huizenmarkt en arbeidsmarkt. In het vak economie is een markt het totaal van de vraag naar en aanbod van een bepaald product of dienst. Op deze markt komt de prijs van een product of dienst tot stand. Deze prijs heeft weer invloed op het gedrag van vragers en aanbieders op die markt. Omzet = afzet x prijs

3 Hfst 2 Vraag De vraag naar een product is van verschillende factoren afhankelijk: Prijs van het product Prijs van andere producten Inkomen Mode In een vraagfunctie (vraagvergelijking) geven we het verband tussen de vraag naar een goed en de prijs weer. De overige factoren die invloed hebben op die vraag veronderstellen we constant (ceteris paribus). Qv = -0,5 p + 2 Deze functie kun je ook grafisch weergeven

4 Als de prijs verandert, krijg je een verschuiving langs de vraaglijn
Als de prijs verandert, krijg je een verschuiving langs de vraaglijn. Als een van de overige factoren verandert, krijg je een verschuiving van de vraaglijn.

5 Individuele vraagfunctie : 1 vrager Collectieve vraagfunctie: alle vragers samen, optelsom van alle individuele vraagfuncties.

6 Elasticiteit van de vraag = de mate waarin de vraag verandert als
De prijs verandert De prijs van een ander product verandert Het inkomen verandert Prijselasticiteit van de vraag: Ev = %ΔQv / %Δp Elastische vraag: Ev < -1 (luxe goederen) Inelastische vraag: -1 < Ev < 0 (primaire goederen = eerste levensbehoeften)

7 Kruisprijselasticiteit = de mate waarin de vraag reageert op een prijsverandering van een ander product. Ek = %ΔQva / %Δpb Substitutiegoederen: Ek > 0 Complementaire goederen: Ek < 0

8 Inkomenselasticiteit = de mate waarin de vraag reageert op een verandering van het inkomen.
Ey = %ΔQv / %ΔY Primaire goederen: 0 < Ey < 1 Luxe goederen: Ey > 1 Inferieure goederen: Ey < (Primaire goederen die worden omgezet in luxe goederen) Let op: drempelinkomen verzadiging van de vraag:

9 Hfst 3 Productie Bedrijfskolom = de weg die een product aflegt van grondstof tot eindproduct. Veranderingen binnen bedrijfskolommen: Integratie = bedrijf voegt verschillende onderdelen in een bedrijfskolom samen (supermarkt gaat eigen transport regelen) Differentiatie = bedrijf stoot deel van het productieproces binnen de bedrijfskolom af Veranderingen tussen bedrijfskolommen: Parallellisatie = bedrijf gaat ook producten maken/verkopen uit een andere bedrijfskolom (supermarkt gaat ook bloemen verkopen) Specialisatie = bedrijf richt zich op 1 onderdeel van het productieproces en stoot ander deel af naar andere bedrijfskolom.

10

11 Kosten in een onderneming
Afschrijvingskosten = waardevermindering van vaste kapitaalgoederen (machines, gebouw) Grondstoffen Loonkosten TCK = Totale Constante Kosten Constante kosten = kosten die niet veranderen als de productieomvang verandert (vaste kosten): afschrijvingskosten, huur, rente, loonkosten vast personeel. TVK = Totale Variabele kosten Variabele kosten = kosten die veranderen als de productieomvang verandert: kosten van grondstoffen, arbeidsloon TK = Totale kosten = TCK + TVK

12

13 GTK = Gemiddelde Totale kosten = totale kosten per product = TK/q
GVK = Gemiddelde Variabele kosten = variabele kosten per product = TVK/q GCK = Gemiddelde Constante kosten = constante kosten per product = TCK/q Variabele kosten kunnen op 3 manieren veranderen: Proportioneel = recht evenredig Progressief = meer/sterker dan evenredig Degressief = minder dan evenredig

14

15 Opbrengsten van een onderneming
TO = Totale opbrengst = omzet = p x q = verkoopprijs x afzet GO = Gemiddelde opbrengst = opbrengst per product = p = TO/q Verschil tussen opbrengsten en kosten TW = Totale winst = TO – TK GW = Gemiddelde winst = winst per product = GO – GTK Doelstellingen van een onderneming: Kostendekking: TO = TK > Break-evenafzet of Break-evenomzet Maximale winst: MO = MK MO = ΔTO/Δq = 1e afgeleide van TO MK = ΔTK/Δq = 1e afgeleide van TK Maximale afzet zonder verlies

16 Break-evenomzet Break-evenafzet

17 Differentiëren: https://www.economielokaal.nl/ndifferentieren/

18 Individuele aanbodlijn = aanbodlijn van 1 onderneming Komt overeen met de MK-lijn voor zover die boven het dieptepunt van de GVK ligt.

19 Doelstellingen die een bedrijf wil realiseren
= hoeveel producten moet ik maken en verkopen om………… 1. Break-evenafzet TO = TK of GO = GTK of TW = 0 2. Maximale winst MO = MK of MW = 0 of (= minimaal verlies) productiecapaciteit als MO altijd groter is dan MK 3. Stoppen met produceren Als de kosten van doorgaan met produceren groter zijn dan de kosten van stoppen: TK-TO > TCK of p < GVK (hoeveelheid bij snijpunt MK = GVK)

20 Hfst 4 Aanbod Individuele aanbodfunctie Collectieve aanbodfunctie
>> als de prijs stijgt, stijgt de aangeboden hoeveelheid (meer winst). Dit geeft een verandering langs de aanbodlijn in de grafiek >> Als andere factoren veranderen, verschuift de aanbodlijn: kosten, aantal aanbieders Aanbodelasticiteit = %Δqa / %Δp

21 Balans = Overzicht van bezittingen, schulden en het eigen vermogen van een onderneming. Resultatenrekening = Overzicht van opbrengsten, kosten en winst/verlies van een onderneming.

22 Rechtsvorm van een onderneming:
wie is er aansprakelijk voor de schulden? wie heeft de leiding? welke belasting moet over de winst betaald worden? 1) Eenmanszaak : 1 eigenaar die ook de leiding heeft en die aansprakelijk is voor de schulden, zelfs met zijn/haar privé-vermogen. 2) Vennootschap onder firma: twee of meer eigenaren en verder het zelfde als eenmanszaak 3) Naamloze Vennootschap (NV): vele eigenaren (aandeelhouders) die ieder een (klein) deel van het bedrijf bezitten, dat aandeel ook vrij kunnen verkopen, die niet aansprakelijk zijn voor de schulden en vaak anderen het bedrijf laten leiden. 4) Besloten Vennootschap (BV): meerdere eigenaren die hun aandelen niet vrij kunnen verkopen; verder zelfde als NV.

23 Hfst 5 De markt Op de markt komen vraag en aanbod samen en bepalen samen de prijs. Vraagfunctie: Qv = -2p + 200 Aanbodfunctie: Qa = p – 10 p= prijs in euro’s, q = hoeveelheid x Oplossing: Qv = Qa -2p +200 = p – 10 -3p = -210 P = -210/-3 = 70 (evenwichtsprijs) Qv = -2 x = 60 en Qa = 70 – 10 = (evenwichtshoeveelheid)

24 Als vraag- en/of aanbodlijn verschuiven, ontstaat vanzelf een nieuw marktevenwicht. Dit noemen we het marktmechanisme of prijsmechanisme. Dit wordt ook wel de ‘onzichtbare hand’ genoemd die regelt dat er precies genoeg producten geproduceerd worden. Bij het marktevenwicht zijn de meeste vragers en aanbieders tegelijkertijd tevreden.

25 Hfst 6 Overige markten Arbeidsmarkt = geheel van vraag naar (de productiefactor) arbeid en aanbod van (de productiefactor) arbeid. Het loon is de prijs van arbeid. Aanbod van arbeid = de beroepsbevolking = iedereen tussen de 16 en 67 jaar die kan en wil werken. Vraag naar arbeid = alle banen die bezet zijn (werkgelegenheid) + banen die nog niet vervuld zijn (vacatures) De arbeidsmarkt bestaat uit allemaal deelmarkten: leraren, metselaars, bakkers. Vraag naar en aanbod van arbeid veranderen door economische ontwikkeling, groei bevolking, loonkostenontwikkeling, technische ontwikkeling, ………

26 Vermogensmarkt = vraag naar en aanbod van vermogen (geld)
Vraag naar geld = lenen Aanbod van geld = sparen De rente is de prijs van het vermogen. Vraag naar en aanbod van geld zijn afhankelijk van de economische situatie, belastingtarieven, inflatie(-verwachtingen) Ook de vermogensmarkt bestaat uit deelmarkten: Kapitaalmarkt = vermogen met een looptijd langer dan 2 jaar, zoals aandelen, obligaties en hypothecaire lening Geldmarkt = vermogen met een looptijd korter dan 2 jaar

27 Valutamarkt = vraag naar en aanbod van valuta
Valutamarkt = vraag naar en aanbod van valuta. Valuta is de munteenheid van een land: dollar, euro, yen, roebel, peso. Vraag naar valuta is afhankelijk van de export van goederen en diensten van een land en de import van kapitaal. Aanbod van valuta is afhankelijk van de import van goederen en diensten van een land en de export van kapitaal. De koers van een valuta is de prijs van die munt. Gevolgen van een koersdaling: export goedkoper dus die stijgt en import duurder dus die daalt Je concurrentiepositie verbetert. Een koersstijging zorgt voor een verslechtering van je concurrentiepositie.


Download ppt "Vraag en aanbod."

Verwante presentaties


Ads door Google