Het eten
Het eten Het voedsel
eten
eten ik ……
eten ik eet jij ……..
eten ik eet jij eet u …….
eten ik eet jij eet u eet hij ……..
eten ik eet jij eet u eet hij eet zij ……
eten ik eet jij eet u eet hij eet zij eet
eten wij ……. jullie ……. zij ……..
eten wij eten jullie eten zij eten
Waarmee eet je?
Waarmee eet je?
Met het bestek
Waarmee kun je snijden?
Waarmee kun je snijden?
Met het mes
Waarmee eet je patat?
Met de vork
Waarmee eet je soep?
Met de lepel
Het bord
Wat eet je als lunch?
Het brood
Wat doe je eerst op je brood?
De boter
ik …………. boter op mijn brood
ik smeer boter op mijn brood
Wat doe je daarna op je brood?
Het beleg
Het beleg
Het beleg De jam
Het beleg
Het beleg De chocopasta
Het beleg
Het beleg De vruchtenhagel
Het beleg
Het beleg De chocolade vlokken
De naam van brood met boter en beleg is……
De boterham
De taart
Het koekje
Wat eten we bij het diner?
De aardappel
De frieten of de patat
De pasta
De rijst
De groente
De salade
De komkommer
De tomaat
De wortel
De wortel of de peen.
De bloemkool
De ui
Het fruit
De appel
De peer
De banaan
De kiwi
De framboos
De pruim
De meloen
De citroen
De sinaasappel
De aardbei
De kers
De ananas
Het vlees
De kip
De vis
Het ei
ik drink
Het kopje
Het glas
De beker
De koffie
De thee
Thee zetten
Thee inschenken
De melk
De kaas
De snoepjes
De popcorn
De chocolade
De chips