PRODUCEREN OMZET, AFZET, WINST
Afzet = Aantal verkochte producten Het gaat dus om een aantal eenheden. De afzet kan dus zijn het aantal zakken chips dat er vorige maand is verkocht. Vergeet dan ook niet om er bij te zetten waar het om gaat: stuks, liters, zakken VB: In maart zijn er 200 fietsen verkocht voor gemiddeld € 500 per stuk. Wat is de afzet voor de maand maart? 200 fietsen
AA AFZET AANTAL
Omzet = De verkoopwaarde van de afzet De omzet bereken je door de afzet x verkoopprijs te doen. De verkoopprijs is altijd de prijs zonder btw. Een ander woord voor omzet is verkoopwaarde. Een ander woord voor omzet is opbrengst verkopen. Formule: Omzet = Afzet x prijs p.st Het antwoord is dan ook in geld, vergeet het euroteken niet! VB: In maart zijn er 200 fietsen verkocht voor gemiddeld € 500 per stuk. Wat is de omzet voor de maand maart? 200 fietsen x € 500 = € 100.000
0€ OMZET WAARDE
Inkoopwaarde De verkochte producten zijn natuurlijk ook (als grondstof) ingekocht. De totale prijs die ingekocht is noem je inkoopwaarde Formule: Inkoopwaarde = Afzet x inkoopprijs p.st. VB: In maart zijn er 200 fietsen verkocht voor gemiddeld € 500 per stuk. De inkoopprijs van de fietsen was € 400 per stuk. Wat is de inkoopwaarde voor de maand maart? 200 fietsen x € 400 = € 80.000
Brutowinst = Toegevoegde waarde Het verschil tussen de verkoopprijs en inkoopprijs noem je toegevoegde waarde. Bij brutowinst kijk je naar de totale toegevoegde waarde in een periode VB: In maart zijn er 200 fietsen verkocht voor gemiddeld € 500 per stuk. De inkoopprijs van de fietsen was € 400 per stuk. Wat is de toegevoegde waarde door de handelaar? € 500 - € 400 = € 100 per fiets toegevoegd Wat is de brutowinst voor de maand maart? € 100 x 200 fietsen = € 20.000 of € 100.000 - € 80.000 = € 20.000
Bedrijfskosten Alle kosten die gemaakt moeten worden om de producten te kunnen maken en verkopen. Alleen de inkoopkosten horen hier niet bij. Denk aan: Loonkosten, huur bedrijfspand, afschrijving machines, energiekosten, rente van leningen, pacht, verzekeringen Vb: De fietshandelaar heeft in maart voor € 8.000 aan loonkosten gehad, € 2.500 huur betaald voor het pand en € 2.000 overige kosten. Bereken de bedrijfskosten voor de maand maart? € 8.000 + € 2.500 + € 2.000 = € 12.500
Nettoresultaat Wat blijft er uiteindelijk over voor de eigenaar van het bedrijf. Dit kan een nettowinst of een nettoverlies zijn. Formule: Nettoresultaat = Brutowinst – Bedrijfskosten Vb Een handelaar heeft een brutowinst van € 20.000 en voor € 12.500 aan bedrijfskosten gemaakt. Bereken het nettoresultaat en geef ook aan of het gaat om een nettowinst of nettoverlies. € 20.000 - € 12.500 = € 7.500 Het gaat hier om een nettowinst
Samenvatting formules Afzet x verkoopprijs per stuk = Omzet (=verkoopwaarde OF opbrengst) Afzet x inkoopprijs per stuk = Inkoopwaarde - Afzet x toegevoegde waarde = Brutowinst Bedrijfskosten - Nettoresultaat (nettowinst of –verlies)
Voorbeeldopgave Een handelaar in rekenmachines koopt in voor € 5 p.st. De verkoopprijs (exclusief 21% btw) is € 9 p.st. Vorige maand zijn er 150 rekenmachines verkocht. De bedrijfskosten voor die maand zijn berekend op € 550. Bereken het nettoresultaat voor deze handelaar Omzet 150 x € 9 € 1.350 Inkoopwaarde - 150 x € 5 € 750 - Brutowinst 150 x € 4 € 600 Bedrijfskosten - € 550 - Nettoresultaat € 50 Nettowinst