Hoofdstuk 8 Welvaart en groei.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
I n k o m e n s v e r d e l i n g Personele inkomens- verdeling
Advertisements

Modellen Hoofdstuk 3.
Nationale rekening DEEL 1 Productie meten.
Oerproducent (bijv. de veehouder)
Nationale grootheden Klik om verder te gaan.
Kopen en werken Hoofdstuk 5: Een eigen bedrijf
Regels economie: Geldbedragen ronden wij af op centen. Bijvoorbeeld €2,99 -> dus twee decimalen. Andere aantallen rond je af op één decimaal. Tenzij anders.
Boxenstelsel.
Wat moet je leren: Heel hoofdstuk 3, behalve paragraaf 5
Welvaart Hoofdstuk 4.
Europese samenwerking
VWO 5: Modellen Hoofdstuk 1: Crisis
Inkomen verdienen.
Grootverdiener zwaarder belast
Welvaart Hoofdstuk 4.
Modellen VWO 6.
Welvaart Hoofdstuk 2.
Jullie hebben lef... .
Inkomen Begrippen + 6 t/m 10 Werkboek 6. 2 Begrippen Arbeidsverdeling Verdeling van het werk in een land.
Inkomen 22 Begrippen H7.
Boekje: Kopen en Werken Hoofdstuk 1:
HAVO 5 Inkomen en groei Hoofdstuk 4: Inkomensverdelingen
HAVO 4: Jong & Oud Hoofdstuk 2: De jeugd
HAVO 5: Groei en inkomen Hoofdstuk 1: De vorming van inkomen
Wat moet je leren: Heel hoofdstuk 3, behalve paragraaf 5
Structuur Hoofdstuk 4.
Economische kringloop
Investeringen Klik om verder te gaan. Hoe gebruik je deze uitleg? Je kunt in deze presentatie ‘bladeren’ door de pijltjestoetsen te gebruiken. Vooruit.
Wat is inkomstenbelasting
Inkomstenbelasting en belasting op vermogen
2 th 1 Ontwikkeling § 2-3.
Aantekeningen Hoofdstuk 1
Wat voor inkomen heb je & waar blijft je geld?
J. de Lange ECONOMIE HOE KUN JE DAT NOU MAKEN?. Inventarisatie: Productiefactoren Afschrijving Winstberekening Belangrijk PROGRAMMA:
Aantekeningen hfst 6.
J. de Lange ECONOMIE HOE KUN JE DAT NOU MAKEN?. Marktaandeel Ex-BTW en In-BTW Arbeidsproductiviteit Belangrijk PROGRAMMA:
De economische kringloop
Aantekeningen hoofdstuk 2. Arbeidsovereenkomst 4.3 Wat moet je doen? Om in Nederland aan het werk te mogen is het verplicht om een arbeidsovereenkomst.
Hoofdstuk 6 Productie.
Inkomstenbelasting en belasting op vermogen. Box 1 Box 2 Box 3 Inkomstenbelasting Schijventarief Vennootschapsbelasting 20% over de eerste € winst.
Economische crisis Samenvatting. Hoofdstuk 1: kredietcrisis Huizen: – Om in te wonen (hypotheek – langdurige lening met onroerend goed als onderpand;
Vmbo 2 economie Overheid overbodig?
Hoofdstuk 6 Productie en markt.
Lesbrief Verdienen en Uitgeven
constante kosten, variabele kosten en marginale kosten
3.1 PRODUCTIE.
Welkom Havo 5..
Welkom Havo 5..
Verdienen en Uitgeven Hoofdstuk 3.
Verdienen en Uitgeven Hoofdstuk 2.
Hst 4 Hoe wordt er gewerkt?
Toegevoegde Waarde 1 IntroFox.
Economische groei Hfst 20 Hfst 26.
Welkom Havo 5..
Welkom Havo 5..
Welkom 4 Havo..
Hoofdstuk 8 Welvaart en groei.
Welkom Havo 5..
eenheden variabele productiefactor (arbeid) productie in aantallen
Welkom Havo 5..
Vmbo 2 economie Goede producten?
Geld en Welvaart Exameneenheid Consumptie
Het belastingstelsel In Nederland.
constante kosten, variabele kosten en marginale kosten
Economische kringloop
3 vmbo-KGT Samenvatting Hoofdstuk 10
BASISREKENVAARDIGHEDEN
BASISREKENVAARDIGHEDEN
1BK Hoofdstuk 3 | Arm en rijk
Transcript van de presentatie:

Hoofdstuk 8 Welvaart en groei

8.1. Nationaal inkomen en welvaart In deze paragraaf gaan we de welvaart in een land berekenen aan de hand van De waarde van de productie in een land (BBP = Bruto Binnenlands product) De waarde van het verdiende inkomen in een land De bestedingen in een land Welvaart = de hoeveelheid goederen en diensten die je kan kopen Productie = het toevoegen van waarde aan inkochte grond- en hulpstoffen = Toegevoegde waarde = verkoopopbrengst – (inkoopwaarde van grond- en hulpstoffen en diensten van derden) De optelsom van alle toegevoegde waardes in een land van bedrijven en overheid = waarde van de totale productie Filmpje CBS over BBP: https://www.youtube.com/watch?v=hoNBBIarbVs

Methode 1: Waarde van de productie De bedrijfskolom van een DVD-muziekvideo Bereken de productiewaarde (= toegevoegde waarde) van de winkelier als deze 1000 DVD’s verkoopt. Omzet € 11.250 Inkoopwaarde - € 7.500 - Toegevoegde waarde = Productiewaarde € 3.750 Betalen van de productiefactoren: Kapitaal Arbeid Natuur Ondernemer Rente, Huur Loon Pacht Winst

De afschrijvingen om de kapitaalgoederen te vervangen Let op: toegevoegde waarde van de overheid is niet te berekenen; daarom stellen we dat die gelijk is aan de totale omvang van de ambtenarensalarissen. De toegevoegde waarde wordt voor twee zaken gebruikt: De beloning van de productiefactoren in de vorm van loon + rente + pacht + huur + winst De afschrijvingen om de kapitaalgoederen te vervangen Totale productie = Bruto Binnenlands Product (BBP) BBP - Afschrijvingen = Netto Binnenlands Product = Netto Nationaal inkomen (NNI) !!! Oefenopgaves: https://havo.economielokaal.nl/productie-meten-1/ https://havo.economielokaal.nl/productie-meten-opgave2/

Geef van iedere productiefactor een voorbeeld: Methode 2: Inkomen Geef van iedere productiefactor een voorbeeld: BUDDY DIVE Loon = $ 3.000.000 Rente = $ 100.000 Huur = $ 300.000 Pacht = $ 150.000 Winst = $ 800.000 Productie = $ 4.250.000 Productiefactor (& beloning) Buddy Dive Ondernemerschap (Winst) Arbeid (Loon) Kapitaal (Rente en Huur) Natuur (Pacht) Eigenaren Buddy Dive Resort Dive instructors, bartender, housekeeping Duiktanks, Boten, Hotel, tafels, computers, auto’s Koraalriff, zee

BBP Bonaire 2012 = ……………. Bron: CBS Methode 3: Bestedingen $ 372 mln. BBP Bonaire 2012 = ……………. Bron: CBS Verdeling: Consumptie (Gezinnen en Overheid) = Investeringen bedrijven = Export = Import = Saldo = Nationaal Inkomen = BBP = $ 310 mln. $ 86 mln. $ 181 mln. $ 205 mln. - $ 24 mln. $ 372 mln.

totaal van alle bestedingen in een land = C = Consumptie (gezinnen) Het nationaal inkomen (Y) = optelsom van loon + rente + huur + pacht + winst = totaal van alle bestedingen in een land = C = Consumptie (gezinnen) I = Investeringen (bedrijven) O = Overheidsbestedingen (overheid) + E-M = saldo buitenland (export – import) Y = Nationaal inkomen = waarde van de totale productie = toegevoegde waarde overheid + bedrijven in een land

De geldkringloop maakt deze samenhangen in de economie op een andere wijze duidelijk:

Voorbeeld van een geldkringloop Voorbeeld van een geldkringloop. Vul de ontbrekende getallen in en teken de juiste richting van de pijltjes bij overheidssaldo en saldo lopende rekening 160 20 tekort 100 50 overschot

De geldkringloop zie ook terug in de nationale rekeningen = overzicht van geldstromen per sector.

Samenhangen in de economie Identiteit 1: gezinnen en Identiteit 2: bedrijven Y = C + B + S en Y = C + I + O + E – M C + B + S = C + I + O + (E – M) (B – O) + (S – I) = (E – M) Nationaal Spaarsaldo = Saldo Lopende rekening Particulier spaarsaldo + Overheidssaldo Leiden tot: Of, mischien logischer om te begrijpen … Het spaargeld (S) wordt gebruikt voor het financieren van: Investeringen van de bedrijven (I) Het overheidssaldo (B-O) Saldo buitenland (lopende rekening = E-M) S = I + (O-B) + (E-M) > Let wel: De vergelijking is ALTIJD in evenwicht, dus controle op je antwoord is makkelijk!!!

Bezwaren tegen deze wijze van vergelijken welvaart: Om de welvaart tussen landen te vergelijken bereken je het inkomen per hoofd van de bevolking = Nationaal inkomen / aantal inwoners. http://vergelijksnel-nl.webnode.nl/news/top-10-armste-en-rijkste-landen-in-de-wereld/ http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/macro-economie/publicaties/artikelen/archief/2014/2014-bbp-bonaire-2012.htm Bezwaren tegen deze wijze van vergelijken welvaart: Er wordt niet gelet op verdeling van het inkomen over de huishoudens in een land (scheve verdeling > meeste mensen arm) Houdt geen rekening met gevolgen van productie voor het milieu en de gezondheid van mensen Je houdt geen rekening met onbetaalde (vrijwillige) productie en zwart werken Het vergelijken van de welvaart van landen door het berekenen van het BBP per hoofd geeft enkel de welvaart in enge zin weer.

Oefenopgave economische kringloop Bereken het particulier spaarsaldo. Is het een overschot of een tekort? Bereken het overheidssaldo. Is het een overschot of een tekort? Bereken het saldo buitenland (Saldo op de lopende rekening). Heeft het buitenland een overschot of een tekort? Controleer dat het Nationaal Inkomen inderdaad 450 is op 2 manieren! Stel de nationale rekeningen op (zie voorbeeld blz. 173) S - I = 20 B - O = - 10 E - M = 10 TEKORT! Klopt!

Oefenopgave economische kringloop Antwoorden Gezinnen Uitgaven Inkomsten B 100 Y 450 C 250 S 100 Totaal 450 Totaal 450 Bedrijven Uitgaven Inkomsten Y 450 C 250 M 150 I 80 O 110 E 160 Totaal 600 Totaal 600 Overheid Uitgaven Inkomsten O 110 B 100 (B – O) -10 Totaal 100 Totaal 100 Buitenland Uitgaven Inkomsten E 160 M 150 (E – M) 10 Totaal Totaal 160

8.2: Inkomensverdeling Bev. Inkomen Bev. Cumulatief Ink. Cumulatief Inkomensverdeling in de VS: https://www.youtube.com/watch?v=QPKKQnijnsM Bev. Inkomen Bev. Cumulatief Ink. Cumulatief 20% 100% 1% 20% 1% 1% 40% 2% 5% 60% 7% 10% 80% 17% 83% 100% 100% % van het inkomen  1% 1% 5% 10% 83% % van de bevolking 

Je kan op twee manieren kijken naar de inkomensverdeling in een land: Categoriale inkomensverdeling = inkomensverdeling over de productiefactoren Personele inkomensverdeling = inkomensverdeling over personen/gezinnen De beloningen voor de productiefactoren zijn loon + rente + huur + winst + pacht = primaire inkomen in een land. Voor de categoriale inkomensverdeling kijk je welk deel van het primaire inkomen naar de lonen gaat (=loonquote = loon/netto nationaal inkomen x 100%), of naar de winst (=winstquote = winst/netto nationaal inkomen x 100%), enz. Meestal kijken we echter naar de arbeidsinkomensquote (aiq) en de overige inkomensquote(oiq) AIQ = loon + toegerekend loon zelfstandigen / nni x 100% OIQ = overige inkomens / nni x 100%

Voorbeeld: Loon = 100 miljard Zelfstandigen krijgen de nettowinst als beloning voor zowel het kapitaal dat ze in hun onderneming gestoken hebben als voor de arbeid die ze geleverd hebben. Dat deel dat ze krijgen als beloning voor hun arbeid, noemen we toegerekend loon zelfstandigen. Voorbeeld: Loon = 100 miljard Rente = 12 miljard Winst = 25 miljard (waarvan 10 tlz) Pacht = 5 miljard Huur = 14 miljard NNI = 156 miljard AIQ = (100 + 10) / 156 x 100% = 71% OIQ = (12 + 15 + 5 +14) /156 x 100% = 29% Een verandering van de AIQ of OIQ geeft aan of het investeringsklimaat wel of niet verbetert.

De grafiek wordt getekend op basis van een tabel. De personele inkomensverdeling wordt meestal weergegeven met behulp van de Lorenzcurve. Dit is een grafiek die weergeeft hoe het inkomen in een land over personen of gezinnen verdeeld is. De grafiek wordt getekend op basis van een tabel. De link hieronder laat dat stap voor stap zien: 1. Bevolking in inkomensgroepen indelen van arm naar rijk 2. Percentages inkomen per groep uitrekenen 3. De percentages cumuleren https://havo.economielokaal.nl/lorenzcurve-tekenen/

Je kan tenslotte ook kijken naar de vermogensverdeling in een land Je kan tenslotte ook kijken naar de vermogensverdeling in een land. Vermogen = de waarde van je bezittingen.

Lorenzcurve VS Nivellering is het gevolg van Progressieve belastingheffing > Verschil tussen arm en rijk wordt: Kleiner! Denivellering is het gevolg van Degressieve belastingheffing > Verschil tussen arm en rijk wordt: Groter Nivellering Denivellering

Vermogensverdeling 1993 <> 2011

Oefenopgave Lorenz Hoe is de inkomensverdeling? De personele inkomensverdeling houdt veel mensen bezig. Sommigen vinden dat de verschillen in inkomen te klein zijn, anderen beweren juist het tegenovergestelde. De personele inkomensverdeling kan worden weergegeven door middel van een Lorenzcurve. In onderstaande figuur is de Lorenzcurve getekend. Daan en Rashid, beiden 25 jaar oud, werken allebei 40 uur per week bij dezelfde werkgever. Het loon van Daan bedraagt bruto € 3.000 per maand en het loon van Rashid bedraagt bruto € 2.000 per maand. a. Noem twee oorzaken waardoor het brutoloon van Daan hoger kan zijn dan dat van Rashid. Welke conclusie kun je trekken als de Lorenzcurve zou samenvallen met de diagonale stippellijn? Licht het antwoord toe. Bereken hoeveel procent van het totale inkomen wordt ontvangen door de 25% meest verdienende personen. Stel dat het totale inkomen toeneemt. De minst verdienende helft van de personen ziet het gemiddelde inkomen met 4% per persoon stijgen. Het gemiddelde inkomen per persoon van de hoogst verdienende helft stijgt met 1%. Teken in de figuur van de bijlage een lijn die weergeeft hoe de Lorenzcurve na deze inkomensverandering zou kunnen lopen. Zet een B bij deze lijn. De Lorenzcurven A en B van de bijlage zouden ook betrekking kunnen hebben op twee landen, bijvoorbeeld Nederland en Mexico. Welke van beide curven (A of B) geldt dan, denk jij, voor Mexico? Licht het antwoord toe.

Antwoorden oefenopgave (2) 1. - Daan is hoger opgeleid. - Daan is productiever. - Daan doet zwaarder/ meer verantwoordelijk werk. (1) 2. Dat iedereen een even hoog inkomen heeft. (2) 3. De minst verdienende 75% ontvangt 50% van het totale inkomen. De meest verdienende 25% verdient dan 100 – 50 = 50%. (1) 4. Een willekeurige Lorenzcurve (B) tussen de gegeven Lorenzcurve A en de diagonaal. (2) 5. Curve A. Deze ligt verder van de diagonaal af, omdat de inkomensverschillen in verhouding groter zijn/de verschillen in armere landen groter zijn dan in Nederland.

8.3 Belastingheffing Belastingen kun je in 2 groepen indelen: Directe belastingen = belastingen op personen en bedrijven die direct aan overheid worden afgedragen (loonbelasting, vennootschapsbelasting, onroerende zaak belasting) Indirecte belastingen = belastingen op goederen en diensten die via bedrijven of instellingen aan de overheid worden afgedragen (btw, accijns, invoerrechten) In deze paragraaf gaan we vooral in op de loon- en inkomstenbelasting.

Loonbelasting kan op 3 manieren vorm krijgen: Degressieve heffing = je betaalt in % minder belasting naarmate je rijker bent (bijvoorbeeld een vast bedrag per persoon) Proportionele heffing = je betaalt in % evenveel belasting, of je nu arm of rijk bent (bijvoorbeeld zoals op Bonaire 30,4%) Progressieve heffing = je betaalt in % meer belasting naarmate je rijker bent (oplopende percentages zoals in Nederland van 32%, via 35% en 42% naar 52%) We zullen eerst het belastingsysteem in Nederland uitleggen. Kijk niet naar de tabellen in het boek!!!

Berekenen van het belastbaar inkomen Maak de volgende 3 stappen bij het uitrekenen van de loonheffing in Nederland: Berekenen van het belastbaar inkomen Stel het bruto jaarinkomen vast = alle maandinkomens vakantiegeld Bepaal de hoogte van de aftrekposten = rente hypothecaire lening / studiekosten / ziektekosten, …….. Stel het eigenwoningforfait vast = bedrag dat je als woningbezitter bij je inkomen op moet tellen omdat je geen huurkosten hebt. Bepaal het belastbaar inkomen = bruto-inkomen – totaal aftrekposten + eigenwoningforfait. Pas het schijventarief toe en reken per schijf de te betalen belasting en tenslotte het totale belastingbedrag uit. Bepaal de hoogte van de heffingskortingen en trek dit van het berekende belastingbedrag af (algemene heffingskorting, arbeidskorting, bejaardenkorting, ……..)

Berekenen loon- en inkomstenbelasting (loonheffing): Bruto inkomen 60 Berekenen loon- en inkomstenbelasting (loonheffing): Bruto inkomen 60.000 - Aftrekposten - 8.000 + Eigenwoningforfait + 1.800 Belastbaar inkomen 53.800 x schijventarief = belastingbedrag 20.882 (zie dia 26) - heffingskortingen - 5.477 (zie dia 27) te betalen belasting 15.405 Gemiddelde belasting tarief = 15.405/60.000 x 100% = 25,7 % 1 2 3

Toepassen schijventarief: 53.800 - 19.922 x 36,55% = 7.281 33.878 - 13.793 (= 33.715-19.922) x 40,15% = 5.537 + 20.085 x 40,15% = 8.064 + Totale belasting 20.882

Heffingskorting = bedrag dat je van je te betalen belasting mag aftrekken i.v.m. leefomstandigheden. Stel: je bent 32 jaar, getrouwd en werkt, dan heb je recht op: Algemene heffingskorting 2.254 Arbeidskorting 3.223 + Totaal heffingskortingen 5.477

Belastingstelsel Bonaire Bruto jaarinkomen 60.000 100.000 Aftrekposten - 8.000 - 8.000 - Belastingvrije som - 12.000 - 12.000 Belastbare som 40.000 80.000 x 30,4 % = te betalen belasting = 12.160 = 24.320 Gemiddeld belastingtarief = 12.160/60.000 x 100% = 20,3% Gemiddeld belastingtarief = 24.320/100.000 x 100% = 24,3% Conclusie: ook progressief door belastingvrije som !

8.4 Verschillen in economische groei Economische groei = toename van de productie. Economische groei is afhankelijk van de bestedingen de productiecapaciteit De productiecapaciteit = wat je maximaal kan produceren met inzet van alle productiefactoren. De omvang van je productiecapaciteit wordt bepaald door de hoeveelheid productiefactoren (arbeiders, kapitaalgoederen, grondstoffen, land) De kwaliteit van de productiefactoren (hoog geschoolde arbeiders, technische ontwikkeling machines, kwaliteit land, kwaliteit waterwegen)

Economische activiteiten in een land kun je in 4 sectoren indelen: In de Westerse (rijke) landen is vooral de kwaliteit van de productiefactoren de afgelopen eeuwen sterk verbeterd. In de ontwikkelingslanden is nooit geld genoeg geweest voor goed onderwijs en onderzoek om dat te kunnen bereiken. Structuurontwikkeling is de verandering in de hoeveelheid en kwaliteit van de productiefactoren. Economische activiteiten in een land kun je in 4 sectoren indelen: Primaire sector = landbouw + mijnbouw + visserij Secundaire sector = industrie Tertiaire sector = commerciële dienstverlening Quartaire sector = niet-commerciële dienstverlening (overheid)

In het rijke Westen is de arbeidsproductiviteit (productie per arbeider) in de primaire en secundaire sector sterk gestegen. Dit kwam door betere scholing en gebruik van betere machines. Hierdoor werken er steeds minder mensen in deze twee sectoren en steeds meer in de dienstverlening. In de arme landen werken de meeste mensen nog steeds in de primaire en secundaire sectoren; dit zijn juist de sectoren met, in verhouding, de laagste toegevoegde waarde! Het verschil tussen rijke en arme landen is de afgelopen eeuwen steeds groter geworden als gevolg van de verschillen in structurele ontwikkeling. Dit noemen we divergentie. Van convergentie is sprake als de verschillen kleiner worden, zoals met landen als China en India.