“Allereerst nu dank ik mijn God door Jezus Christus voor u allen, omdat uw geloof in de hele wereld wordt verkondigd.” (Romeinen 1:8)
“Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn er door Jezus Christus gekomen.” (Johannes 1:17)
“Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God” (Romeinen 3:23)
“Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet.” (Romeinen 3:28)
“Doen wij dan door het geloof de wet teniet “Doen wij dan door het geloof de wet teniet? Volstrekt niet, maar wij bevestigen de wet.” (Romeinen 3:31)
“ Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus. Door Hem hebben wij ook de toegang verkregen door het geloof tot deze genade waarin wij staan, en wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van God.” (Romeinen 5:1-2)
“Want de zonde zal over u niet heersen “Want de zonde zal over u niet heersen. U bent namelijk niet onder de wet, maar onder de genade” (Romeinen 6:14)
“Maar nu zijn wij ontslagen van de wet, gestorven aan dat waaraan wij vastgebonden zaten, zodat wij in nieuwheid van Geest dienen, en niet in oudheid van letter.” (Romeinen 7:6)
“Dus is er nu geen verdoemenis voor hen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest.” (Romeinen 8:1)
“Dus Hij ontfermt Zich over wie Hij wil, en Hij verhardt wie Hij wil “Dus Hij ontfermt Zich over wie Hij wil, en Hij verhardt wie Hij wil.” (Romeinen 9:18)
“Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten. Volstrekt niet “Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Volstrekt niet! Ik ben immers ook een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin.” (Romeinen 11:1)
“En word niet aan deze wereld gelijkvormig, maar word veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.” (Romeinen 12:2)
“U echter, wat oordeelt u uw broeder “U echter, wat oordeelt u uw broeder? Of ook u, wat minacht u uw broeder? Wij zullen immers allen voor de rechterstoel van Christus gesteld worden“ (Romeinen 14:10)