Blok 1 Wonen in een stad Deelvraag: Hoe is het leven in een moderne stad?
Stad en dorp Een stad … is groot heeft veel inwoners heeft grote gebouwen heeft veel voorzieningen en functies: Wonen Werken Verkeer Winkelen Recreëren Een dorp … is klein heeft een paar duizend inwoners heeft weinig of geen grote gebouwen heeft weinig voorzieningen Mensen in een dorp gebruiken voorzieningen in de stad
Thuis Opbouw van steden Buurt Woonwijk Stad Stedelijk gebied Buurten en woonwijken verschillen In verschillende tijden waren er verschillende eisen aan de huizen door: grootte van de gezinnen welvaart eisen aan veiligheid en gezondheid behoefte aan groen en rust kosten van vervoer Opdracht: Bedenk bij elk punt hoe een wijk daaraan is aangepast.
Steden in de Verenigde Staten Het stedelijk gebied van de Randstad is een wereldstad met 7 miljoen mensen. In de Verenigde Staten zijn er zes stedelijke gebieden die groter zijn: New York Los Angeles Chicago Washington Boston San Francisco In Nederland zijn er verschillen tussen wijken in arm en rijk. In de Verenigde Staten zijn die verschillen groter: heel rijk en heel arm. De verschillen tussen arm en rijk in de Amerikaanse steden zijn groot.
Winkelen Veel winkels vind je in het stadscentrum. Vaak voor niet-dagelijkse voorzieningen: je koopt er niet iedere dag. Dagelijkse voorzieningen zijn winkels en zaken waar je vaak komt. De drogist in het winkelcentrum in je wijk bijvoorbeeld. Winkels voor grote dingen vind je vaak op bedrijventerreinen. Opdracht: Bedenk van deze drie soorten winkels zo veel mogelijk voorbeelden: winkels in stadscentrum winkels in het wijkwinkelcentrum winkels op het bedrijventerrein. Een winkel op een bedrijventerrein in Amsterdam.
In en naar de stad (1) Mensen reizen tussen de plek waar ze wonen en de plekken waar ze andere dingen doen. Vervoer: het verplaatsen van mensen en goederen. Vervoermiddel: waarmee je jezelf vervoert. Bijvoorbeeld: auto, fiets, bus. Verkeer: de verplaatsingen van vervoermiddelen. Openbaar vervoer: iedereen mag het gebruiken. Files: doordat mensen niet op dezelfde plek wonen en werken. De bus is openbaarvervoer-middel. Iedereen die betaalt, mag mee.
In en naar de stad (2) Infrastructuur: alle wegen waarlangs verkeer van mensen, goederen en informatie plaatsvindt. Bereikbaarheid: het gemak waarmee mensen, goederen en informatie naar een bepaalde plaats kunnen komen. Opdracht: Leg het bijschrift bij de foto uit. Veel infrastructuur betekent nog niet altijd een goede bereikbaarheid.