Download de presentatie
GepubliceerdLennert Jacobs Laatst gewijzigd meer dan 10 jaar geleden
1
Langemark JH- De Flodder Fotografie
DEEL 2: Over Techniek
3
Aan de slag met een digitale reflexcamera
Fotograferen betekent eigenlijk: 'schrijven met licht'. Licht is inderdaad de basis van elke foto. Een camera laat via zijn objectief een hoeveelheid licht door. Dat licht wordt gebundeld en komt op de beeldsensor terecht, waar het wordt omgezet in een elektrisch signaal. En dat signaal wordt dan op zijn beurt omgezet tot een bestand – een digitale foto. Om een goede foto te maken, moet er net voldoende licht op de beeldsensor terechtkomen. Komt er te weinig licht op de sensor, dan is de foto te donker (we spreken dan van onderbelicht); komt er te veel licht op de sensor, dan is de foto te licht (hij is dan overbelicht). Je moet de camera dus heel precies afstellen opdat de juiste hoeveelheid licht op de sensor terechtkomt. Daarvoor kun je gebruikmaken van drie veranderbare instellingen: het diafragma, de sluitertijd, en de gevoeligheid.
4
Onderbelicht
5
Overbelicht
6
Goed Belicht
7
Enkele basistechnieken
1. Soorten lenzen 2. Diafragma 3. Sluitersnelheid 4. Gevoeligheid 5. Zone systeem 6. Scherptediepte 7. Photoshop
8
1. Soorten lenzen Groothoeklens 14mm tot 35 mm (breder)
Standaardlens 50 mm (cf menselijk oog) Telelens 80 mm tot 400 mm (smaller)
9
Groothoeklens
10
Standaardlens
11
Telelens
12
2. Diafragma Het diafragma is een verstelbare opening die binnen in het objectief van een camera zit. Die opening kan groter en kleiner gemaakt worden. Hoe groter de opening, hoe meer licht er doorgelaten wordt. Hoe groot het diafragma is, wordt uitgedrukt met het diafragmagetal. Dat is een cijfer met “f/” ervoor, waarbij het cijfer er normaal gezien eentje is uit deze reeks: , , ,
13
1 - 1, , , Elk volgend getal in deze reeks betekent een halvering van de hoeveelheid licht. Stel je de camera in op diafragma f/2,8, dan laat het objectief dus half zoveel licht door als met diafragma f/2. Elke stap verder in de reeks is opnieuw een halvering van de hoeveelheid licht, zodat diafragma f/4 nog maar een kwart (de helft van de helft) zoveel licht doorlaat als diafragma f/2. Onthoud dat een klein diafragmagetal staat voor een grote diafragmaopening !! Dat is in het begin erg verwarrend, maar zo is het nu eenmaal.
14
3. Sluitersnelheid De sluitertijd is de tijdsduur waarin de beeldsensor wordt blootgesteld aan licht. Voor de sensor zit een 'sluiter', een soort gordijntje dat razendsnel opengaat wanneer je een foto maakt. Hoe langer dat gordijntje openblijft, hoe meer licht er op de sensor terechtkomt. Ook de sluitertijd vormt een reeks, uitgedrukt in seconden en vervolgens fracties van seconden: /2 - 1/4 - 1/8 - 1/15 - 1/30 - 1/60 - 1/125- 1/ /500 Van links naar rechts in deze reeks betekent elk volgend getal een halvering van de sluitertijd. Bij een sluitertijd van 1/60 valt er bijvoorbeeld maar half zoveel licht op de sensor als bij de sluitertijd 1/30. Ga je nog een stap verder in de reeks, naar 1/125, dan valt er maar een kwart (de helft van de helft) van de hoeveelheid licht op als bij sluitertijd 1/30.
15
Hoge sluitertijd 1/500
16
Lage sluitersnelheid 1/30
17
Diafragma en sluitertijd
Wanneer we het diafragma kleiner maker (dus minder licht doorlaten), moeten we de sluitertijd langer maken (dus langer licht doorlaten) om toch exact dezelfde hoeveelheid licht op de sensor te laten vallen. We gaan dus naar rechts in de reeks diafragmagetallen en naar links in de reeks sluitertijden, naar f/11 en 1/30. Het resultaat is een foto met een identieke belichting. Je kunt je het bovenstaande voorstellen als een kraantje waarmee je een emmer moet vullen. Het diafragma is dan hoever je de kraan opendraait, en de sluitertijd is de tijd dat de kraan blijft openstaan. Wanneer je de kraan verder opendraait (groter diafragma), stroomt er meer water door, en is de emmer dus sneller gevuld (kortere sluitertijd). Draai je het kraantje verder dicht (kleiner diafragma), dan moet de kraan langer lopen om de emmer te vullen (langere sluitertijd).
18
In getallen uitgedrukt:
f/2.8 en 1/ (veel licht en korte tijd) f/3.5 en en 1/250 f/4 en 1/125 f/5,6 en 1/60 f/ 8 en 1/30 f/11 en 1/15 f/16 en 1/ (weinig licht en lange tijd)
19
4. Gevoeligheid De derde variabele is de gevoeligheid. Die bepaalt hoeveel licht de sensor nodig heeft voor een correcte belichting. Hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder licht er nodig is. De gevoeligheid wordt uitgedrukt in alweer een reeks, dit keer met ISO-waarden. Die verwijzen eigenlijk naar de fotofilm voor analoge camera’s, die je in verschillende 'gevoeligheden' kunt kopen. 100 – 200 – 400 – 800 – 1600 – 3200 Elk volgend getal in deze reeks betekent een verdubbeling van de gevoeligheid. Wanneer je de gevoeligheid verhoogt met één stap, moet er dus maar half zoveel licht op de sensor vallen om dezelfde belichting te houden. Aan ISO 200 heeft de sensor dus genoeg aan de helft van de hoeveelheid licht als bij ISO 100. Aan ISO 400 volstaat een kwart (de helft van de helft) van de hoeveelheid licht bij ISO 100.
20
Foto aan het strand in de zomer – 100 iso
Foto van concert zonder flash – 3200 iso Hoe lager de iso waarde, hoe scherper Hoe hoger de iso waarde, hoe korreliger (digitaal = ruis)
21
5. Zonesysteem Het zone-systeem is een systematische methode om fotografische afdrukken precies zo te krijgen als de maker voor ogen had. Het systeem is bedacht door de fotograaf Ansel Adams en is gebaseerd op previsualisatie van de afdruk op basis van het waargenomen beeld. Het zonesysteem verdeelt zowel het waargenomen beeld, het negatief als de afdruk in maximaal 10 zones: van detailloos donker oplopend naar detailloos licht. De zones zijn genummerd van 0 tot 9 in Romeinse cijfers en hebben betekenis zoals in onderstaand overzicht.
22
Zone 0 - maximaal haalbaar zwart van het afdrukmateriaal
Zone I – bijna zwart Zone II – net onderscheidbare structuur Zone III – schaduw met structuur Zone IV – gemiddeld donker, schaduwpartijen Zone V – middengrijs, 18% grijskaart ! Zone VI – blanke huid in zonlicht !!! Zone VII – licht met structuur Zone VIII – laatste sporen van structuur Zone IX – maximaal wit van het afdrukmateriaal Zoneverschil = 1 diafragmastop
23
Ansel Adams
24
7. Scherptediepte Grote scherptediepte f/22 klein diafragma
Kleine scherptediepte f/2.8 groot diafragma
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.