Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
GepubliceerdMagdalena Vermeiren Laatst gewijzigd meer dan 9 jaar geleden
1
Kijken naar Kinderen Week 3
2
Inhoud week 3 Observeren moet je leren (Hoofdstuk 3 + 4)
Bespreken huiswerkopdracht 4.2 (de uitwerking hebben jullie meegenomen) Betrouwbaarheid en validiteit Registreren van observatiegegevens Observeren als dataverzameling binnen onderzoek Instructie huiswerkopdracht 4.3: ‘Observatiemethode binnen de eigen praktijkplek’
3
Huiswerkopdracht 4.2: Reflectie op de eigen manier van waarnemen
Tijdens deze module staan we stil bij het feit dat onze waarneming beïnvloed wordt door allerlei factoren. Eén van deze factoren is de invloed van ons eigen referentiekader op onze waarneming en interpretaties. Voor deze opdracht beschrijf je in je eigen woorden waarom onze eigen normen/ waarden en referentiekader van invloed kunnen zijn op onze waarneming en interpretatie. Illustreer je antwoord met 2 relevante praktijkvoorbeelden
4
Werkvorm: In kleine groepjes bespreken van opdracht 4.2
Jullie gaan kritisch kijken naar elkaars uitwerking en geven elkaar feedback. Is het voor iedereen helemaal helder waarom onze eigen normen en waarden en referentiekader van invloed kunnen zijn op onze waarneming en interpretatie? Zijn de gegeven praktijkvoorbeelden herkenbaar? Na afloop sluiten we plenair af: Ieder groepje presenteert één praktijkvoorbeeld en licht toe waarom dit een relevant voorbeeld is
5
En hoe gaat het met huiswerkopdracht 4.1 ?
Hoe verloopt de samenwerking? Zijn er al duidelijke afspraken gemaakt? Lukt het om informatie te vinden? Bedenk: deze opdracht doe je niet alleen voor jezelf maar ook voor je medestudenten!! (beroepshoudingsaspect: verantwoordelijkheid)
6
Objectiviteit Objectiviteit: ‘zich bepalend tot de feiten, niet beïnvloed door eigen gevoel, door je eigen ideeën, ervaringen of door vooroordelen Je zou zeggen dat een foto een objectieve weergave is van de werkelijkheid. Maar is dat ook zo?
8
Observatie oefening (objectief/ subjectief)
9
Werkvorm: in tweetallen
Iedere student krijgt één foto en voor deze foto ga je objectief opschrijven (registreren) wat je objectief ziet (waarneemt) Vervolgens wissel je van foto met een medestudent en je gaat opnieuw objectief opschrijven wat je bij deze foto objectief waarneemt. Zodra jullie dit beide gedaan hebben leg je jullie uitwerking + foto’s naast elkaar en bespreekt met elkaar de volgende vragen: Hebben jullie beiden ècht objectief geobserveerd en geregistreerd? Of was er toch sprake van een zekere subjectiviteit? Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen jullie observaties? Hebben jullie bijvoorbeeld allebei gelet op dezelfde dingen? Of de één bijvoorbeeld meer op de personen en de ander meer op de omgeving?
10
Objectief observeren bestaat niet…..
We kunnen hooguit spreken van ‘zo objectief mogelijk’ Je moet je hier van bewust zijn en de subjectiviteit tot een minimum proberen beperken
11
7 aandachtspunten om zo objectief mogelijk te observeren
Spreek af wat de doelstelling van de observatie is Spreek af welke centrale observatievraag en welke deelvragen er zijn Spreek af welk kenmerk geobserveerd wordt, welke dimensies dit kenmerk heeft en welke concrete gedragingen hierbij horen (= operationaliseren) Ga na welke concrete gedragingen geobserveerd kunnen worden: waar, door wie, wanneer en hoe lang Spreek af hoe de observatie in kaart wordt gebracht: voluit uitgeschreven of met observatieformulier Weet aan welke zintuigen jij ongemerkt de voorkeur geeft en train jezelf in het gebruiken van andere zintuigen Weet waar jij je aandacht als eerste op richt, oefen jezelf in het aandacht richten op de gebieden die je laat liggen
12
Observator-bias = fouten die de observator maakt bij zijn observatie
Observator-bias kent de volgende oorzaken: Aandacht: de observator richt zijn aandacht op bepaalde zaken en personen en niet op andere Selectie: de observator kijkt vooral naar iets wat zijn belangstelling heeft, de observator gebruikt voornamelijk het ene zintuig en het ander niet Perceptie: bij het omzetten van prikkels in betekenisvolle eenheden gebruikt de observator eigen associaties, herinneringen en betekenissen Plaats: de observator wordt beïnvloed door de omgeving waarin hij observeert Tijd: de observator wordt beïnvloed door het tijdstip van zijn observaties; wat er het eerst en het laatst gebeurde, onthoudt hij nog wel, maar wat daar tussen zit dreigt hij sneller te vergeten Wat vooraf ging: Als je eerst zeer druk gedrag hebt geobserveerd, zal gedrag van een ander hoe dan ook een rustige indruk maken Persoonlijke omstandigheden
13
Psychologische theorieën over hoe wij naar andere mensen en hun gedrag kijken en hoe wij dit gedrag interpreteren Halo – effect: de neiging om een persoon met een aantal prettige kenmerken (volgens de beoordelaar!) nog veel meer positieve eigenschappen toe te dichten Horn – effect: Een persoon die zich in eerste instantie irritant manifesteert, zal negatief worden beoordeeld
14
Betrouwbaarheid Wanneer we spreken over betrouwbaarheid bedoelen we vooral de herhaalbaarheid tot eenzelfde resultaat van de observatie Hoe meer resultaten overeenkomen van verschillende metingen, hoe betrouwbaarder de observatie Hoe veelomvattender de vraag, des te lager de betrouwbaarheid Hoe complexer de gedragingen, hoe moeilijker het is om betrouwbaarheid te waarborgen. 1. Inter- observatiebetrouwbaarheid: de mate van overeenkomst tussen de observaties van verschillende observatoren. 2. Intra- observatiebetrouwbaarheid: de mate van overeenkomst tussen de observaties van één en dezelfde observator.
15
Validiteit Een observatie is pas valide als je hebt gemeten wat je wilde meten De gedragingen die geobserveerd zijn moeten duidelijk betrekking hebben op de observatievraag (operationaliseren van begrip) Als bijvoorbeeld de geturfde gedragingen het gevolg zijn van iets anders (bijv. het gevolg van het feit dat jij zit te observeren) dan is de meting niet valide
16
Als je wilt weten of een kind moe is, ga je de term ‘moe’ operationaliseren in concrete gedragingen, zoals geeuwen, naar bed gaan, het hoofd op de tafel laten rusten…. Hoe zorgvuldiger dit gebeurt, des te groter de validiteit zal zijn.
17
Is er sprake van validiteit? Is er sprake van betrouwbaarheid?
Je wilt iemands lichaamslengte meten en gebruikt daarvoor een weegschaal Is er sprake van betrouwbaarheid? Je wilt iemands lichaamslengte meten en gebruikt daarvoor een meetlint van elastiek 16/2/2012 Expertmodule 3 Toetsanalyse / UT S&O en DAAD onderwijsadvies
18
Een observatie die heel betrouwbaar is, is ook altijd valide.
WAAR OF NIET WAAR? Een observatie die heel betrouwbaar is, is ook altijd valide.
19
Verschillende soorten validiteit
Constructvaliditeit (begripsvaliditeit) meet je wat je wilde meten? Zijn de geturfde gedragingen bijvoorbeeld inderdaad uitingen van welbevinden? Inhoudsvaliditeit Hoe groot is de inhoud van de meting? Is er een selectie gemaakt in de te observeren gedragingen? Predictieve validiteit In hoeverre zegt bijvoorbeeld de mate van zelfredzaamheid van een kind op de peuterspeelzaal iets over de zelfredzaamheid van dit zelfde kind binnen de basisschool? Concurrent validiteit In hoeverre voorspellen de observaties gedrag in het heden, bijvoorbeeld vergeleken met andere gegevens over hetzelfde gedrag
20
De CITO toets in het onderwijs Meerkeuzevragen op het gebied van rekenen, taal, studievaardigheden en wereldoriëntatie * Wat wil deze toets meten? Is de toets volgens jullie valide? * En is deze toets betrouwbaar volgens jullie? Welke factoren kunnen van invloed zijn op de betrouwbaarheid van de uitslag? * Kunnen jullie iets zeggen over de constructvaliditeit en de predictieve validiteit van deze toets?
21
Observeren als dataverzamelingsmethode bij praktijkgericht onderzoek
Binnen praktijkgericht onderzoek vraag je je ook af of er sprake is van externe validiteit In hoeverre zijn de resultaten overdraagbaar naar andere situaties of andere geobserveerde personen? De externe validiteit zegt dus iets over de generaliseerbaarheid van de resultaten. Meestal is de externe validiteit binnen jullie praktijkonderzoek niet hoog en zegt de observatie alleen iets over de geobserveerde persoon/ personen op dat dat moment en/of die situatie
22
Registreren De betrouwbaarheid van je uiteindelijke observatie staat of valt met de registratie van die observatie Registreren is het vastleggen van observaties. Een registratie moet een zo objectief mogelijke weergave van deze observaties zijn en mag geen enkele interpretatie bevatten Oefening: ‘Het gerucht’ Welke 6 studenten willen meedoen aan een oefening? De andere studenten zijn observator
23
Ongestructureerde registratie:
Voordeel: voordelig bij ruime onderzoeksvragen; "Hoe gedraagt Tim zich in de nieuwe groep?" Nadeel: je kunt niet alles opschrijven, de observator maakt zelf een selectie, elke observator zal net even een andere selectie maken. Gestructureerde registratie: Structureren van bepaalde gedragingen, gedurende een bepaalde periode, van een bepaald persoon of personen in een bepaalde situatie.
24
Event sampling: gericht op het gedrag; Je gaat pas registreren Als de gebeurtenis, het gedrag dat je wilt observeren plaatsvindt. Bijv.: registreren hoe vaak een kind hulp vraagt van de PM’er. Dan wordt opgeschreven hoe laat dit gebeurde, in welke situatie dit gebeurde en wat er concreet gebeurde Time sampling: Er wordt op van te voren vastgestelde tijden genoteerd welke van de gekozen gedragingen plaatsvinden Bijv. elk uur een kwartier observeren en noteren waar het kind mee speelt. Het ligt aan het soort gedragingen welke tijdsinterval handig is
25
Opdracht 4.3: Observatiemethode binnen de eigen praktijkplek
Lees de sheet met de opdracht even rustig door. Zijn er vragen/ onduidelijkheden?
27
Tot zo ver… Voorbereiding voor volgende week: Lezen hoofdstuk 5 Petra Bil Starten met huiswerkopdracht 4.3 en uiteraard weer verder gaan met opdracht 4.1! Volgende week de gegevens + kopie observatielijst van jouw praktijkplek meenemen! (uitgeprint)
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.