Download de presentatie
GepubliceerdJohannes Geerts Laatst gewijzigd meer dan 9 jaar geleden
1
Ecologie Basisstof 6: Successie Basisstof 7: Aanpassingen bij dieren Basisstof 8: Aanpassingen bij Planten
2
Successie De opeenvolging van planten- en dierensoorten in een bepaald gebied, waardoor een ecosysteem geleidelijk in een ander ecosysteem overgaat. Hierin zijn verschillende stadia te onderscheiden… Ecosysteem: een bepaald gebied, waarbinnen de biotische en de abiotische factoren samen een eenheid vormen. Ecosysteem: een bepaald gebied, waarbinnen de biotische en de abiotische factoren samen een eenheid vormen.
3
Pioniersecosysteem Het eerste ecosysteem dat op een onbegroeid terrein ontstaat Abiotische factoren wisselen sterk - De bodem is humusarm* - Het ecosysteem is soortenarm - Van elke soort veel individuen - Voedselweb is eenvoudig * Humus: een mengsel van stoffen die uit resten van organismen zijn vrijgekomen, samen met reducenten.
4
Climaxecosysteem Het eindstadium van de successie Abiotische factoren min of meer constant - De bodem is humusrijk - Van elke soort zijn er weinig individuen - Het voedselweb is ingewikkeld - Kwetsbaar! In nederland: loofbossen
5
Successie Alles op een rijtje…
6
Aanpassingen bij dieren
Dieren zijn meestal goed aangepast aan het biotoop waarin ze leven. Aanpassingen kunnen gericht zijn op allerlei levensfunties: - Voortbeweging - Voeding - Ademhaling - Voortplanting Een paar voorbeelden….
7
Waterdieren Aanpassingen bij waterdieren om de weerstand van het water zo klein mogelijk te maken. - Lichaam is gestroomlijnd - Schubben van vissen zijn bedekt met slijm
8
Landdieren Aanpassingen om hun eigen gewicht te dragen. - Stevige poten: hoe zwaarder het dier, hoe steviger de poten in verhouding zijn. Een zwaar skelet.
9
Landzoogdieren Aanpassingen aan de ondergrond - Zoolgangers: lopen op de hele voetzool. Zakken niet snel weg op drassige ondergrond. - Teengangers: lopen op de tenen. - Topgangers: lopen op de toppen van de tenen. Kunnen alleen goed lopen op harde ondergrond.
10
Poten van vogels Meestal 3 tenen naar voren en 1 naar achteren, om zich vast te klemmen aan takken. Roofvogels: scherpe klauwen Loopvogels: geen teen naar achteren. Watervogels: zwemvliezen tussen de tenen. Steltlopers: lange poten
11
Snavels van vogels Kegelsnavel: bij zangvogels die zaden eten
Pincetsnavel: bij zangvogels die insecten eten Haaksnavel: bij roofvogels en uilen Priemsnavel: bij vogels die bodemdiertjes eten Zeefsnavel: bij vogels die kleine plantjes en diertjes uit het water zeven.
12
Het suikerdiefje De hibiscus wordt bestoven door kolibries. Het nectar ligt diep verborgen in de kelk van de bloem, en alleen de kolibrie kan hier met z’n lange snavel bij. Het suikerdiefje prikt hij een gaatje in de bloemkelk om bij het nectar te komen. De bloem wordt dan niet bestoven.
13
Aanpassingen bij planten
Ook planten vertonen aanpassingen aan de biotoop. Aanpassingen kunnen gericht zijn op o.a.: - Hoeveelheid licht - Vochtigheid/droogte - Water - Bestuiving - Verspreiding - Voedingsstoffen - Enz..
14
Aanpassingen aan hoeveelheid licht
Zonplanten: groeien het beste bij veel licht. Bijv. in het open veld of de woestijn. Schaduwplanten: groeien het beste bij weinig licht. Bijv. op de bodem van een loofbos. Voorjaarsbloeiers: sommige schaduwplanten op de bodem van een loofbos bloeien vroeg in het voorjaar, dan krijgen ze het meeste licht.
15
Aanpassingen aan vocht/droogte
Planten in een vochtig milieu: - Grote, platte bladeren - Zwak ontwikkeld wortelstelsel Planten in een droog milieu: - Kleine, dikke bladeren (soms stekels of haren) - Soms opslag van water in de stengels - Sterk ontwikkeld wortelstelsel
16
Aanpassingen bij waterplanten
Slappe stengels De stengels kunnen luchtkanalen bevatten
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.