De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Technologisch-ideologisch evolutionisme V. Technologisch-ideologisch evolutionisme V: De ideologiehypothese getoetst.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Technologisch-ideologisch evolutionisme V. Technologisch-ideologisch evolutionisme V: De ideologiehypothese getoetst."— Transcript van de presentatie:

1 Technologisch-ideologisch evolutionisme V

2 Technologisch-ideologisch evolutionisme V: De ideologiehypothese getoetst

3 Technologisch-ideologisch evolutionisme V: De ideologiehypothese getoetst met gegevens over ongelijkheden tussen mannen en vrouwen in industrielanden

4 Technologisch-ideologisch evolutionisme V: De ideologiehypothese getoetst met gegevens over ongelijkheden tussen mannen en vrouwen in industrielanden en met gegevens over beroepsmobiliteit in industrielanden

5 In een eerder college zijn correlaties uitgerekend tussen het aantal jaren democratie en het aantal jaren sociaal-democratie in een industrieland enerzijds en het inkomensaandeel van van de rijkste 20% en de armste 20% anderzijds.

6 Democratie en sociaal-democratie bleken het inkomensaandeel van de rijkste 20% te verkleinen, maar het inkomensaandeel van de armste 20% niet zo sterk te vergroten.

7 In een eerder college zijn correlaties uitgerekend tussen het aantal jaren democratie en het aantal jaren sociaal-democratie in een industrieland enerzijds en het inkomensaandeel van van de rijkste 20% en de armste 20% anderzijds. Democratie en sociaal-democratie bleken het inkomensaandeel van de rijkste 20% te verkleinen, maar het inkomensaandeel van de armste 20% niet zo sterk te vergroten. De bevinding over de armste 20% werd verklaard met Tullocks hypothese dat in een democratie, vergeleken met censuskiesrecht, de rijkste 20% wel minder politieke macht krijgt, maar de armste 20% niet evenveel meer en de middengroepen strategisch opereren.

8 In een eerder college zijn correlaties uitgerekend tussen het aantal jaren democratie en het aantal jaren sociaal-democratie in een industrieland enerzijds en het inkomensaandeel van van de rijkste 20% en de armste 20% anderzijds. Democratie en sociaal-democratie bleken het inkomensaandeel van de rijkste 20% te verkleinen, maar het inkomensaandeel van de armste 20% niet zo sterk te vergroten. De bevinding over de armste 20% werd verklaard met Tullocks hypothese dat in een democratie, vergeleken met censuskiesrecht, de rijkste 20% wel minder politieke macht krijgt, maar de armste 20% niet evenveel meer en de middengroepen strategisch opereren. Daarmee wordt een nutstheoretisch geamendeerd technologisch- ideologisch evolutionisme bevestigd.

9 Ongelijkheden in een industrieland blijken niet alleen uit verschillen in huishoudinkomen

10 Ongelijkheden in een industrieland blijken niet alleen uit verschillen in inkomen tussen huishoudens Maar ook uit verschillen tussen mannen en vrouwen

11 Ongelijkheden in een industrieland blijken niet alleen uit verschillen in inkomen tussen huishoudens Maar ook uit verschillen tussen mannen en vrouwen wat betreft gevolgd onderwijs

12 Ongelijkheden in een industrieland blijken niet alleen uit verschillen in inkomen tussen huishoudens Maar ook uit verschillen tussen mannen en vrouwen wat betreft gevolgd onderwijs, arbeidsmarktdeelname

13 Ongelijkheden in een industrieland blijken niet alleen uit verschillen in inkomen tussen huishoudens Maar ook uit verschillen tussen mannen en vrouwen wat betreft gevolgd onderwijs, arbeidsmarktdeelname en verdiend loon bij gelijke beroepen.

14 UAF tabel 23.5, blz. 505, correlaties

15 Verschillen tussen industrielanden in de opleidingsachterstand van vrouwen op mannen, worden vooral verklaard door het aantal jaren dat er in een land algemeen vrouwenkiesrecht is

16 UAF tabel 23.5, blz. 505, correlaties Verschillen tussen industrielanden in de opleidingsachterstand van vrouwen op mannen, worden vooral verklaard door het aantal jaren dat er in een land algemeen vrouwenkiesrecht is Het aantal jaren sociaal-democratie in een land vergrootte in de jaren zeventig en tachtig van de 20e eeuw de arbeidsmarktdeelname van vrouwen, maar later niet meer

17 UAF tabel 23.5, blz. 505, correlaties Verschillen tussen industrielanden in de opleidingsachterstand van vrouwen op mannen, worden vooral verklaard door het aantal jaren dat er in een land algemeen vrouwenkiesrecht is Het aantal jaren sociaal-democratie in een land vergrootte in de jaren zeventig en tachtig van de 20e eeuw de arbeidsmarktdeelname van vrouwen, maar later niet meer En hoe langer een land sociaal-democratisch is geregeerd, des te kleiner zijn de loonverschillen tussen mannen en vrouwen in een gelijk beroep

18 UAF tabel 23.5, blz. 505, correlaties Verschillen tussen industrielanden in de opleidingsachterstand van vrouwen op mannen, worden vooral verklaard door het aantal jaren dat er in een land algemeen vrouwenkiesrecht is Het aantal jaren sociaal-democratie in een land vergrootte in de jaren zeventig en tachtig van de 20e eeuw de arbeidsmarktdeelname van vrouwen, maar later niet meer En hoe langer een land sociaal-democratisch is geregeerd, des te kleiner zijn de loonverschillen tussen mannen en vrouwen in een gelijk beroep Met deze bevindingen wordt de ideologiehypothese van het technologisch-ideologisch evolutionisme bevestigd

19 Voor vervolgonderzoek is het gewenst behalve vragen over de verhoudingen tussen mannen in het algemeen in een land en vrouwen in het algemeen in dit land

20 te vervolledigen met vragen landen over de verhoudingen tussen partners binnen een samenwoonverband.

21 Voor vervolgonderzoek is het gewenst behalve vragen over de verhoudingen tussen mannen in het algemeen in een land en vrouwen in het algemeen in dit land te vervolledigen met vragen landen over de verhoudingen tussen partners binnen een samenwoonverband. Hoeveel vrouwen hebben een hogere opleiding dan hun man?

22 Voor vervolgonderzoek is het gewenst behalve vragen over de verhoudingen tussen mannen in het algemeen in een land en vrouwen in het algemeen in dit land te vervolledigen met vragen landen over de verhoudingen tussen partners binnen een samenwoonverband. Hoeveel vrouwen hebben een hogere opleiding dan hun man? Hoeveel vrouwen verdienen meer dan hun man?

23 Voor vervolgonderzoek is het gewenst behalve vragen over de verhoudingen tussen mannen in het algemeen in een land en vrouwen in het algemeen in dit land te vervolledigen met vragen landen over de verhoudingen tussen partners binnen een samenwoonverband. Hoeveel vrouwen hebben een hogere opleiding dan hun man? Hoeveel vrouwen verdienen meer dan hun man? Hoeveel mannen werken minder dagen in de week dan hun vrouw?

24 Voor vervolgonderzoek is het gewenst behalve vragen over de verhoudingen tussen mannen in het algemeen in een land en vrouwen in het algemeen in dit land te vervolledigen met vragen landen over de verhoudingen tussen partners binnen een samenwoonverband. Hoeveel vrouwen hebben een hogere opleiding dan hun man? Hoeveel vrouwen verdienen meer dan hun man? Hoeveel mannen werken minder dagen in de week dan hun vrouw? Hoeveel vrouwen beheren de afstandbediening van de televisie?

25 Voor vervolgonderzoek is het gewenst behalve vragen over de verhoudingen tussen mannen in het algemeen in een land en vrouwen in het algemeen in dit land te vervolledigen met vragen landen over de verhoudingen tussen partners binnen een samenwoonverband. Hoeveel vrouwen hebben een hogere opleiding dan hun man? Hoeveel vrouwen verdienen meer dan hun man? Hoeveel mannen werken minder dagen in de week dan hun vrouw? Hoeveel vrouwen beheren de afstandbediening van de televisie? Hoeveel mannen wassen het vuile ondergoed van het huishouden?

26 Sociaal-democratische partijen zijn bijna altijd partijen die de toegang tot het middelbaar en hoger onderwijs voor kinderen uit lagere milieus willen vergroten. Meer onderwijs leidt ook tot een betere baan. Kan worden aangetoond dat in landen die lang sociaal-democratisch zijn geregeerd de sociale mobiliteit groter is?

27 Het antwoord op drie vraag is JA, maar de gegevens die dat aantonen vereisen een lange uitleg.

28 Sociaal-democratische partijen zijn bijna altijd partijen die de toegang tot het middelbaar en hoger onderwijs voor kinderen uit lagere milieus willen vergroten. Meer onderwijs leidt ook tot een betere baan. Kan worden aangetoond dat in landen die lang sociaal-democratisch zijn geregeerd de sociale mobiliteit groter is? Het antwoord op drie vraag is JA, maar de gegevens die dat aantonen vereisen een lange uitleg. Daarmee staan de nieuwe afleidingen uit de ideologiehypothese van het technologisch-ideologisch evolutionisme bepaald sterk.

29 Laten we niet meteen deze verklaringsvraag over de gevolgen van ideologieën beantwoorden, maar eerst een beschrijvingsvraag en een trendvraag stellen.

30 Hoe ontwikkelde de beroepsmobiliteit zich in Nederland, afgemeten aan de beroepsklasse van een zoon en de beroepsklasse van diens vader?

31 Laten we niet meteen deze verklaringsvraag over de gevolgen van ideologieën beantwoorden, maar eerst een beschrijvingsvraag en een trendvraag stellen. Hoe ontwikkelde de beroepsmobiliteit zich in Nederland, afgemeten aan de beroepsklasse van een zoon en de beroepsklasse van diens vader? Aan de twee tabellen voor Nederland in 1970-1974 en in 1990-1993 in UAF, tabel 24.10, blz. 538, voegen we een derde tabel toe voor Nederland in 2000-2003.

32 De gegevens stammen uit meerdere enquêtes onder aselecte steekproeven uit de Nederlandse bevolking die in de desbetreffende jaren zijn gehouden.

33 In de enquêtes wordt met standaardvragen aan mannen naar hun huidige beroep gevraagd en naar dat van hun vader.

34 De gegevens stammen uit meerdere enquêtes onder aselecte steekproeven uit de Nederlandse bevolking die in de desbetreffende jaren zijn gehouden. In de enquêtes wordt met standaardvragen aan mannen naar hun huidige beroep gevraagd en naar dat van hun vader. De titels worden met een standaardclassificatie van de International Labor Organization ingedeeld.

35 De gegevens stammen uit meerdere enquêtes onder aselecte steekproeven uit de Nederlandse bevolking die in de desbetreffende jaren zijn gehouden. In de enquêtes wordt met standaardvragen aan mannen naar hun huidige beroep gevraagd en naar dat van hun vader. De titels worden met een standaardclassificatie van de International Labor Organization ingedeeld. Voor de volgende cijfers zijn die met het zogeheten klassenschema van Erikson, Goldthorpe en Portocarero tot drie klassen teruggebracht.

36 De gegevens stammen uit meerdere enquêtes onder aselecte steekproeven uit de Nederlandse bevolking die in de desbetreffende jaren zijn gehouden. In de enquêtes wordt met standaardvragen aan mannen naar hun huidige beroep gevraagd en naar dat van hun vader. De titels worden met een standaardclassificatie van de International Labor Organization ingedeeld. Voor de volgende cijfers zijn die met het zogeheten klassenschema van Erikson, Goldthorpe en Portocarero tot drie klassen teruggebracht. Meer klassen zijn mogelijk. Men kan ook werken met prestigeschalen.

37 De drie klassen zijn, van hoog naar laag: * Grote zelfstandigen, managers, professies * Kleine zelfstandigen, eenvoudige hoofdarbeid, geschoolde handarbeid * Ongeschoolde en geoefende handarbeid In de volgende vierkante tabellen wordt de hoogste klassen soms afgekort tot h, De middelste tot mid of m, De laagste tot l

38 Een vierkante tabel neemt niet een persoon als eenheid waarover gegevens worden gepresenteerd, maar een relatie tussen twee personen.

39 De personen worden met behulp van dezelfde variabelen gekarakteriseerd.

40 Een vierkante tabel neemt niet een persoon als eenheid waarover gegevens worden gepresenteerd, maar een relatie tussen twee personen. De personen worden met behulp van dezelfde variabelen gekarakteriseerd. Voorbeelden van relaties tussen twee personen:

41 Een vierkante tabel neemt niet een persoon als eenheid waarover gegevens worden gepresenteerd, maar een relatie tussen twee personen. De personen worden met behulp van dezelfde variabelen gekarakteriseerd. Voorbeelden van relaties tussen twee personen: * Vader en zoon; beroep van beiden

42 Een vierkante tabel neemt niet een persoon als eenheid waarover gegevens worden gepresenteerd, maar een relatie tussen twee personen. De personen worden met behulp van dezelfde variabelen gekarakteriseerd. Voorbeelden van relaties tussen twee personen: * Vader en zoon; beroep van beiden * Moeder en dochter; opleiding van beiden

43 Een vierkante tabel neemt niet een persoon als eenheid waarover gegevens worden gepresenteerd, maar een relatie tussen twee personen. De personen worden met behulp van dezelfde variabelen gekarakteriseerd. Voorbeelden van relaties tussen twee personen: * Vader en zoon; beroep van beiden * Moeder en dochter; opleiding van beiden * (Echt)genoot en (echt)genote; wel/niet werken voor beiden

44 Een vierkante tabel neemt niet een persoon als eenheid waarover gegevens worden gepresenteerd, maar een relatie tussen twee personen. De personen worden met behulp van dezelfde variabelen gekarakteriseerd. Voorbeelden van relaties tussen twee personen: * Vader en zoon; beroep van beiden * Moeder en dochter; opleiding van beiden * (Echt)genoot en (echt)genote; wel/niet werken voor beiden * Persoon en beste vriend(in); godsdienst van beiden

45 Tabel voor beroepsmobiliteit Tabel voor onderwijsmobiliteit Tabel voor connubium Tabel voor convivium

46 Tabel voor beroepsmobiliteit Tabel voor onderwijsmobiliteit Tabel voor connubium Tabel voor convivium Weber: de openheid van het stratificatiestelsel van een samenleving blijkt uit mobiliteit, connubium en convivium

47 Nederland 1970-1974; absolute aantallen omgerekend tot promilles zoon hoogmidlaagtotaal hoog1154434193 Vadermidden113187120420 laag6780240387 totaal2953113941000 Vader-zoon beroepsmobiliteit

48 We brengen geen gegevens voor dochters en moeders en beroepsmobiliteit tabellen daarover. In de onderzochte periode nam het percentage werkende vrouwen toe, wat de ontwikkeling in vader-dochter mobiliteit tot een apart verhaal maakt. Verder hebben nog altijd te weinig moeders een beroep om tot bruikbare uitspraken over moeder- kind beroepsmobiliteit te komen. Er is wel veel onderzoek gedaan naar onderwijsmobiliteit, dat zowel over zonen en dochters als vaders en moeders handelt.

49 Nederland 1990-1993; absolute aantallen omgerekend tot promilles zoon hoogmidlaagtotaal hoog1686552285 Vadermidden15512099374 laag10079162341 totaal4232643131000

50 Nederland 2000-2003; absolute aantallen omgerekend tot promilles zoon hoogmidlaagtotaal hoog1627924265 Vadermidden20423294530 laag717955205 totaal4373901731000

51 Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel?

52 Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542.

53 Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel? Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542. Hoeveel zonen stegen?

54 Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel? Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542. Hoeveel zonen stegen? Tel de cijfers onder de hoofddiagonaal op: 113 + 67 + 80 = 260. Hoeveel zonen daalden? Tel de cijfers boven de hoofddiagonaal op: 44 + 34 + 120.

55 Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel? Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542. Hoeveel zonen stegen? Tel de cijfers onder de hoofddiagonaal op: 113 + 67 + 80 = 260.

56 Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel? Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542. Hoeveel zonen stegen? Tel de cijfers onder de hoofddiagonaal op: 113 + 67 + 80 = 260. Hoeveel zonen daalden? Tel de cijfers boven de hoofddiagonaal op: 44 + 34 + 120. Hoeveel zonen stegen één stap? 113+80 = 193.

57 Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel? Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542. Hoeveel zonen stegen? Tel de cijfers onder de hoofddiagonaal op: 113 + 67 + 80 = 260. Hoeveel zonen daalden? Tel de cijfers boven de hoofddiagonaal op: 44 + 34 + 120. Hoeveel zonen stegen één stap? 113+80 = 193. Hoeveel zonen stegen twee stappen? 67.

58 Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel? Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542. Hoeveel zonen stegen? Tel de cijfers onder de hoofddiagonaal op: 113 + 67 + 80 = 260. Hoeveel zonen daalden? Tel de cijfers boven de hoofddiagonaal op: 44 + 34 + 120. Hoeveel zonen stegen één stap? 113+80 = 193. Hoeveel zonen stegen twee stappen? 67. Hoeveel zonen daalden één stap? 44+ 120 = 164.

59 Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel? Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542. Hoeveel zonen stegen? Tel de cijfers onder de hoofddiagonaal op: 113 + 67 + 80 = 260. Hoeveel zonen daalden? Tel de cijfers boven de hoofddiagonaal op: 44 + 34 + 120. Hoeveel zonen stegen één stap? 113+80 = 193. Hoeveel zonen stegen twee stappen? 67. Hoeveel zonen daalden één stap? 44+ 120 = 164. Hoeveel zonen stegen twee stappen? 34.

60 Hoeveel zonen zijn in 1970-1974 wat betreft beroepsklasse stabiel? Tel de cijfers in de cellen op de hoofddiagonaal van de tabel op: 115 + 187 + 240 = 542. Hoeveel zonen stegen? Tel de cijfers onder de hoofddiagonaal op: 113 + 67 + 80 = 260. Hoeveel zonen daalden? Tel de cijfers boven de hoofddiagonaal op: 44 + 34 + 120. Hoeveel zonen stegen één stap? 113+80 = 193. Hoeveel zonen stegen twee stappen? 67. Hoeveel zonen daalden één stap? 44+ 120 = 164. Hoeveel zonen stegen twee stappen? 34. Herhaal voor 1990-1993 en voor 2000-2003

61 Cijfers samengevat 1970-19741990-19932000-2003 Stabiel542450449 Gestegen260334354 één stap193234283 twee stappen6710071 Gedaald198216197 één stap164164173 twee stappen 345224 Totaal100010001000

62 Geen eenvormige trend Het percentage stabielen daalde, maar bleef later gelijk Het percentage stijgers blijft stijgen Het percentage dalers steeg eerst en werd later lager Stijging over grote afstand neemt niet uniform toe maar in 2000-2003 wel hoger dan in 1970-1974 Daling over grote afstand neemt niet uniform toe en is in 2000-2003 zelfs lager dan in 1970-1974

63 Dit was de afleiding van de absolute mobiliteit uit een mobiliteitstabel Nu de afleiding van de relatieve mobiliteit uit een mobiliteitstabel

64 Dit was de afleiding van de absolute mobiliteit uit een mobiliteitstabel Nu de afleiding van de relatieve mobiliteit uit een mobiliteitstabel Waarom zeggen cijfers over absolute mobiliteit niet alles en vooral niet wat we willen weten als we de gevolgen van politieke ideologieën willen vaststellen en de ideologiehypothese van het technologisch- ideologisch evolutionisme willen toetsen?

65 Tot nu toe hebben we alleen gekeken naar de zogeheten binnencellen van de mobiliteitstabel

66 Laten we nu gaan kijken naar de randverdelingen of marginalen

67 Tot nu toe hebben we alleen gekeken naar de zogeheten binnencellen van de mobiliteitstabel Laten we nu gaan kijken naar de randverdelingen of marginalen Hierbij nogmaals de mobiliteitstabel voor 2000-2003, maar dan de aantallen voor de binnencellen weggelaten maar wel met de aantallen in de randverdelingen

68 Nederland 2000-2003; absolute aantallen omgerekend tot promilles zoon hoogmidlaagtotaal hoog265 Vadermidden530 laag205 totaal4373901731000

69 Volgens de randverdelingen zijn er in Nederland in 2000-2003 voor 265 zonen met een hoge herkomst 437 plaatsen die op een hoge bestemming neerkomen.

70 Volgens de randverdelingen zijn er in nederland in 2000-2003 voor 265 zonen met een hoge herkomst 437 plaatsen die op een hoge bestemming neerkomen. Elke zoon van hoge herkomst kan een hoge bestemming krijgen en dan nog zijn er hoge plaatsen voor mensen van een middenherkomst over.

71 Volgens de randverdelingen zijn er in nederland in 2000-2003 voor 265 zonen met een hoge herkomst 437 plaatsen die op een hoge bestemming neerkomen. Elke zoon van hoge herkomst kan een hoge bestemming krijgen en dan nog zijn er hoge plaatsen voor mensen van een middenherkomst over. De laatste mensen stijgen, maar dan niet zozeer omdat in Nederland een overheid met een bepaalde ideologie ‘gelijke kansen’ heeft bewerkstelligd, maar omdat er plaatsen over zijn.

72 Volgens de randverdelingen zijn er in nederland in 2000-2003 voor 265 zonen met een hoge herkomst 437 plaatsen die op een hoge bestemming neerkomen. Elke zoon van hoge herkomst kan een hoge bestemming krijgen en dan nog zijn er hoge plaatsen voor mensen van een middenherkomst over. De laatste mensen stijgen, maar dan net zozeer omdat in Nederland een overheid met een bepaalde ideologie ‘gelijke kansen’ heeft bewerkstelligd, maar omdat er plaatsen over zijn. Waarom zijn er plaatsen over? De politiek heeft die plaatsen niet gemaakt, de economie vraagt steeds meer mensen met een hoge opleiding.

73 De absolute mobiliteit vormt geen goede maat voor de ‘gelijke kansen’ in een land. Er moet een betere maat komen. Hoe ziet die maat eruit?

74 De absolute mobiliteit vormt geen maat voor de ‘gelijke kansen’ in een land. Er moet een betere maat komen. Hoe ziet die maat eruit? Pas de ‘praat volledig’ regel toe dat het er altijd om gaat: gelijke kansen voor wie op wat.

75 De absolute mobiliteit vormt geen maat voor de ‘gelijke kansen’ in een land. Er moet een betere maat komen. Hoe ziet die maat eruit? Pas de ‘praat volledig’ regel toe dat het er altijd om gaat: gelijke kansen voor wie op wat. Wie: kansen voor mensen van hoge of lage herkomst.

76 De absolute mobiliteit vormt geen maat voor de ‘gelijke kansen’ in een land. Er moet een betere maat komen. Hoe ziet die maat eruit? Pas de ‘praat volledig’ regel toe dat het er altijd om gaat: gelijke kansen voor wie op wat. Wie: kansen voor mensen van hoge of lage herkomst. Wat: kansen op een hoge of lage bestemming

77 De absolute mobiliteit vormt geen maat voor de ‘gelijke kansen’ in een land. Er moet een betere maat komen. Hoe ziet die maat eruit? Pas de ‘praat volledig’ regel toe dat het er altijd om gaat: gelijke kansen voor wie op wat. Wie: kansen voor mensen van hoge of lage herkomst. Wat: kansen op een hoge of lage bestemming Ga daarom uit van het volgende vierkantje dat uit de vierkante drie-bij-drie tabel is gelicht.

78 zoon hoog laagnieuw totaal Vaderhoogaba + b laagcdc + d nieuw totaala + cb + da + b + c + d

79 zoon hoog laagnieuw totaal Vaderhoogaba + b laagcdc + d nieuw totaala + cb + da + b + c + d Hoe ongelijk is volgens deze tabel de uitkomst van de wedijver tussen mensen met een hoge dan wel lage herkomst om een hoge dan wel lage bestemming?

80 De kans voor iemand van hoge herkomst op een hoge bestemming: a / (a + b) De kans voor iemand van hoge herkomst op een lage bestemming: b / (a + b) De kans voor iemand van hoge herkomst op een hoge dan wel lage bestemming: {a /( a + b)} / {b / (a + b)} = a / b Deze kansverhouding wordt in het Engels odds genoemd

81 De kans voor iemand van lage herkomst op een hoge bestemming: c / (c + d) De kans voor iemand van lage herkomst op een lage bestemming: d / (c + d) De kans voor iemand van hoge herkomst op een hoge dan wel lage bestemming: {c /( c + d)} / {d / (c + d)} = c / d

82 Hoe verhoudt de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van hoge herkomst zich tot de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van lage herkomst?

83 De mate waarin in deze samenleving ‘de kansen ongelijk zijn’ bedraagt

84 Hoe verhoudt de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van hoge herkomst zich tot de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van lage herkomst? De mate waarin in deze samenleving ‘de kansen ongelijk zijn’ bedraagt ( a / b ) / ( c / d) = ( a * d ) / (b * c)

85 Hoe verhoudt de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van hoge herkomst zich tot de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van lage herkomst? De mate waarin in deze samenleving ‘de kansen ongelijk zijn’ bedraagt ( a / b ) / ( c / d) = ( a * d ) / (b * c) De eerste formule is die voor de odds ratio, de tweede die voor het kruisproduct.

86 Hoe verhoudt de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van hoge herkomst zich tot de odds op een hoge dan wel lage bestemming voor iemand van lage herkomst? De mate waarin in deze samenleving ‘de kansen ongelijk zijn’ bedraagt ( a / b ) / ( c / d) = ( a * d ) / (b * c) De eerste formule is die voor de odds ratio, de tweede die voor het kruisproduct. Odds ratio en kruisproduct zijn logisch gelijk aan elkaar.

87 Als de odds ratio één bedraagt, zijn de kansen in een samenleving gelijk

88 Hoe meer de odds ratio boven de één uitkomt, des te ongelijker zijn de kansen

89 Als de odds ratio één bedraagt, zijn de kansen in een samenleving gelijk Hoe meer de odds ratio boven de één uitkomt, des te ongelijker zijn de kansen Als de odds ratio onder de één komt (lager dan nul kan niet) doet zich zoiets voor als positieve discriminatie: zonen van hoge herkomst krijgen een lage bestemming (worden uiterst zelden gevonden en vergeten we hier)

90 Als de odds ratio één bedraagt, zijn de kansen in een samenleving gelijk Hoe meer de odds ratio boven de één uitkomt, des te ongelijker zijn de kansen Als de odds ratio onder de één komt (lager dan nul kan niet) doet zich zoiets voor als positieve discriminatie: zonen van hoge herkomst krijgen een lage bestemming (worden uiterst zelden gevonden en vergeten we hier) Ook: hoe hoger de odds ratio, des te meer afgesloten voor elkaar zijn de beroepsklassen in een samenleving; hoe dichter bij één, des te opener ze voor elkaar zijn.

91 Dat was de regel om odds ratio’s in termen van de te toetsen theorie te interpreteren

92 Hoe zien de odds ratio’s voor de drie Nederlandse vader-zoon mobiliteitstabellen er uit? Dat was de regel om odds ratio’s in termen van de te toetsen theorie te interpreteren

93 1970-19741990-19932000-2003 Odds ratio hh-mm4,32,02,9 Odds ratio hh-ll12,15,35,2 Odds ratio mm-ll4,72,51,7

94 1970-19741990-19932000-2003 Odds ratio hh-mm4,32,02,9 Odds ratio hh-ll12,15,35,2 Odds ratio mm-ll4,72,51,7 Slotsom: tussen 1970-1974 en 1990-1993 gingen de klassen van de Nederlandse samenleving opener voor elkaar staan. Tussen 1990-1993 en 2000-2003 raakten de hoge klasse meer afgezonderd van de midden klasse. De trend zette zich niet voort.

95 Van een beschrijvingsvraag en een trendvraag Naar een vergelijkingsvraag en toetsingsvraag.

96 Van een beschrijvingsvraag en een trendvraag Naar een vergelijkingsvraag en toetsingsvraag. Eerst Frankrijk, Verenigd Koninkrijk en Zweden, Dan Nederland aan deze drie landen toevoegen.

97 Erikson, Goldthorpe en Portocarero vergeleken de vader-zoon mobiliteit in Zweden, Engeland en Frankrijk in 1972 met elkaar.

98 Zweden was toe het langs sociaal-democratisch, Frankrijk was het nauwelijks geweest, Engeland bij tijd en wijle.

99 Erikson, Goldthorpe en Portocarero vergeleken de vader-zoon mobiliteit in Zweden, Engeland en Frankrijk in 1972 met elkaar. Zweden was toe het langs sociaal-democratisch, Frankrijk was het nauwelijks geweest, Engeland bij tijd en wijle. Voorspelling met de ideologiehypothese van het technologisch- ideologisch evolutionisme: Zweden laagste odds ratio’s, Frankrijk de hoogste.

100 Erikson, Goldthorpe en Portocarero vergeleken de vader-zoon mobiliteit in Zweden, Engeland en Frankrijk in 1972 met elkaar. Zweden was toe het langs sociaal-democratisch, Frankrijk was het nauwelijks geweest, Engeland bij tijd en wijle. Voorspelling met de ideologiehypothese van het tehcnologisch- ideologisch evolutionisme: Zweden laagste odds ratio’s, Frankrijk de hoogste. ZwedenEngelandFrankrijk Odds ratio hh-mm3,94,26,2 Odds ratio hh-ll10,018,620,3 Odds ratio mm-ll1,31,71,9

101 De ideologiehypothese van het technologisch-ideologisch evolutionisme wordt bevestigd.

102 Als deze hypothese klopt moeten de odds ratio’s voor Nederland in 1970-1973 hoger zijn dan die voor Zweden en lager dan die voor Frankrijk.

103 De ideologiehypothese van het technologisch-ideologisch evolutionisme wordt bevestigd. Als deze hypothese klopt moeten de odds ratio’s voor Nederland in 1970-1973 hoger zijn dan die voor Zweden en lager dan die voor Frankrijk. Dat zijn ze twee van de drie keer (de uitzondering is de mm-ll odds ratio): ZwedenNedFrankrijk Odds ratio hh-mm3,94,36,2 Odds ratio hh-ll10,012,120,3 Odds ratio mm-ll1,34,71,9

104 Wanneer maar twee beroepsklassen worden onderscheiden, zijn voor meer landen min of meer vergelijkbare gegevens beschikbaar

105 Ook dan wordt de ideologiehypothese bevestigd, zij het met dien verstande dat er meer relatieve mobiliteit is in traditionele immigratielanden als de Verenigde Staten, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland

106 Wanneer maar twee beroepsklassen worden onderscheiden, zijn voor meer landen min of meer vergelijkbare gegevens beschikbaar Ook dan wordt de ideologiehypothese bevestigd, zij het met dien verstande dat er meer relatieve mobiliteit is in traditionele immigratielanden als de Verenigde Staten, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland Denk aan Sombart: waarom is er in de Verenigde Staten geen sterke socialistische beweging?

107 Afgelopen jaar verscheen er een boek van Breen & Luijkx waarin voor een dozijn landen tabellen voor vader-zoon mobiliteit met elkaar worden vergeleken en waarin met zeven of meer van land tot land goed vergelijkbare beroepsklassen worden onderscheiden. De tabellen hebben betrekking op rond 1990. Nu weer blijken de Scandinavische landen het meest open.

108 De oude deelvragen van het ongelijkheidprobleem ongelijkheid scheefheidmobiliteit intergenerationeelintragenerationeel

109 De nieuwe deelvragen van het ongelijkheidprobleem sinds Goldthorpe ongelijkheid scheefheid openheid connubiummobiliteitconvivium intergenerationeelintragenerationeel absolute percentagesrelatieve kansen


Download ppt "Technologisch-ideologisch evolutionisme V. Technologisch-ideologisch evolutionisme V: De ideologiehypothese getoetst."

Verwante presentaties


Ads door Google