Het werkwoord faire (= doen/maken) vervoeging vertaling je fais ik doe/maak tu fais jij doet/maakt il/elle/on fait hij/zij/men doet/maakt nous faisons wij doen/maken vous faites jullie doen/maken u doet/maakt ils/elles font zij doen/maken
in combinatie met sport vorm van faire + du/de la/de l’ + sportnaam lidwoord du/de la/de l’ voorbeeld le du du foot la de la de la danse l’ de l’ de l’équitation
voorbeelden Ik voetbal./Ik doe aan voetbal. Je fais du foot. Zij danst./Zij doet aan dansen. Elle fait de la danse. Wij rijden paard./Wij doen aan paardrijden. Nous faisons de l’équitation.
Let op! In combinatie met onderstaande werkwoorden, krijgen sporten het normale lidwoord. - aimer (houden van, leuk vinden) - préférer (leuker vinden) - adorer (dol zijn op) - détester (een hekel hebben aan)
voorbeelden Ik houd van skiën. J’aime le ski. Zij zijn dol op zwemmen. Ils adorent la natation. Jij hebt een hekel aan aerobic. Tu détestes l’aérobic.