Determinanten en andere beïnvloedende factoren bij medicatiegebruik Toegepast op kalmerende en stimulerende medicatie
Het beredeneerd gedragsmodel (BGM)
Het beredeneerd gedragsmodel (BGM): enkele begrippen Soorten overtuigingen Intentie Attitude Ervaren norm Waargenomen gedragscontrole Daadwerkelijke gedragscontrole
1. Soorten overtuigingen Behaviorial beliefs = Overtuigingen in verband met de positieve en negatieve gevolgen die mensen ervaren wanneer ze een bepaald gedrag uitgevoerd hebben Normative beliefs = Overtuigingen met betrekking tot wat anderen verwachten van ons eigen gedrag en metbetrekking tot wat anderen al dan niet zelf doen Control beliefs = overtuigingen over persoonlijke en omgevingsfactoren die kunnen helpen om het gedrag te stellen
2. Intentie Intentie = de bereidheid van een persoon om een bepaald gedrag te stellen
3. Attitude Attitude = de houding van een persoon ten opzichte van iets of een gedrag Bepaalt door: Eerdere leerervaringen Logisch redeneren op basis van gewoonten en irrationele overtuigingen
Attitude: toegepast op medicatiegebruik Kalmerende medicatie Stimulerende medicatie Geen onderzoeken bekend Significante samenhang tussen attitude en de intentie om stimulerende medicatie te nemen
4. Ervaren norm Ervaren norm = de sociale omgeving van een persoon heeft sterke invloed op de gedragsintentie en het gedrag van die persoon 2 soorten: Injunctieve norm: de perceptie van een persoon over wat anderen denken dat hij moet doen Descriptieve norm: het waargenomen gedrag van anderen GEVOLG: motivation to comply Motivation to comply = de mate waarin de persoon van plan is zich iets aan te trekken van de besproken normen
Ervaren norm: toegepast op medicatiegebruik Kalmerende medicatie Stimulerende medicatie Geen onderzoeken bekend Het gebruiken van stimulerende medicatie hangt samen met het hebben van sterke sociale normen over het eigen gedrag
5. Waargenomen gedragscontrole Waargenomen gedragscontrole = de inschatting die iemand maakt over in hoeverre hij zelf controle heeft over een bepaald gedrag 2 onderverdelingen: Capaciteit: inschatting van de eigen mogelijkheid om het gedrag te kunnen stellen Autonomie: mate van controle die iemand denkt te hebben over het eigen gedrag
Waargenomen gedragscontrole: toegepast op medicatiegebruik Kalmerende medicatie Stimulerende medicatie Geen onderzoeken bekend Samenhang tussen het gebruiken van stimulerende medicatie en een lage eigen-effectiviteit
6. Daadwerkelijke gedragscontrole Daadwerkelijke gedragscontrole = wanneer gedragsintentie word omgezet in gedrag Moeilijk te meten Geen onderzoeken bekend met betrekking tot kalmerende en stimulerende medicatie
Andere beïnvloedende factoren motieven (meest voorkomende) Kalmerende medicatie Stimulerende medicatie Om te ontspannen Om high te worden Om te kunnen slapen Langer kunnen uitgaan Schoolprestaties verbeteren Energie hebben
Andere beïnvloedende factoren mentaal welbevinden Kalmerende medicatie Stimulerende medicatie Bij gebruik van kalmerende medicatie meer gevoelens van angst, depressie en laag zelfvertrouwen Hoe lager mentaal welbevinden, hoe hoger stimulerend medicatiegebruik
Andere beïnvloedende factoren stress Kalmerende medicatie Stimulerende medicatie Bij te veel stress neemt men sneller kalmerende middelen Samenhang tussen stress en stimulerende middelen
Andere beïnvloedende factoren ervaren workload Kalmerende medicatie Stimulerende medicatie Geen onderzoeken bekend Hoe meer bezorgdheid, hoe groter de kans tot het nemen van stimulerende medicatie