4 basis en kader, hele hoofdstuk Thema 3, ecologie 4 basis en kader, hele hoofdstuk
1. Organismen en hun leefomgeving Ecologie: Het bestuderen van alle relaties tussen organismen en hun milieu Biotische factoren: Factoren uit de levende natuur Abiotische factoren: Factoren uit de levenloze natuur
Niveau’s ecologie Individu: 1 organisme Populatie: groep individuen van dezelfde soort, die in een bepaald gebied leven en zich onderling kunnen voortplanten Levensgemeenschap: populaties van verschillende soorten in één gebied Ecosysteem: Levensgemeenschap + levenloze natuur (biotisch + abiotisch)
Individu Populatie Levensgemeenschap Ecosysteem
Biotoop Gezamenlijke abiotische factoren van een ecosysteem
2. Voedselketens Elke soort is een schakel Eerste schakel: plantensoort Tweede schakel: planteneter Derde en volgende schakels: vleeseters Alleseter: eet planten en dieren
LET OP DE PIJLEN!!!!!
Voedselweb
Producenten: Planten Consumenten: Planteneters, vleeseters, alleseters en afvaleters. Reducenten: Schimmels en bacteriën
Heterotroof en autotroof Heterotroof: voed zich met een ander organisme. Autotroof: heeft geen ander organisme nodig om zich te voeden. Hij maakt zelf zijn eigen voedsel. (plant)
fotosynthese Koolstofdioxide + water + licht -> zuurstof en glucose https://www.youtube.com/watch?v=UZekhzGqBt0 (uitleg) https://www.youtube.com/watch?v=ITBDSsnInto (liedje)
3. Kringlopen Kringloop van stoffen wordt op het bord getekend. Koolstofkringloop wordt op het bord getekend.
4. Piramides Piramide van aantallen
Piramide van biomassa Altijd piramidevorm!
Biologisch evenwicht Biologisch evenwicht: populatiegrootte schommelt om een bepaalde evenwichtswaarde. Populatiegrootte hangt af van: Biotische factoren Hoeveelheid voedsel Aantal natuurlijke vijanden Ziekteverwekkers Abiotische factoren Klimaat (temperatuur, licht, lucht en water) Successie = opeenvolging van planten en dierensoorten in een gebied, van een pionieersecosysteem naar een climaxecosysteem
Pioneers- en ecosysteem Pioniersecosysteem Beginstadium successie Weinig verschillende soorten planten en dieren / aanwezige soorten wel in grote aantallen Eenvoudig voedselweb Sterk schommelende abiotische factoren Climaxecosysteem Eindstadium successie Erg soortenrijk Ingewikkeld voedselweb Humus = laagje in bodem met mengsel van voedingsstoffen die uit resten van organismen vrijkomen, samen met de reducenten
5. Aanpassingen bij dieren Waterdieren Gestroomlijnd, kop, romp en staart gaan geleidelijk in elkaar over. Kieuwen (bij vissen) Schubben en slijm, glijdt makkelijk door water
Poten van landzoogdieren Zoolganger Leeft vaak op zachte bodem, moet niet wegzakken Bijv: Beer, mens, egel
Teengangers Lopen op zachte en harde gronden Bijv: Kat, hond, tijger
Hoefganger Loopt vooral op harde grond, minste weerstand van de bodem Bijv: Paard, ezel, zebra, koe
Poten en snavels van vogels Zangvogel Vastklemmen aan takken Kegelsnavel Pincetsnavel
Roofvogel Prooien vangen met sterke, scherpe klauwen Haaksnavel
Loopvogel Zitten nooit op takken, lopen alleen maar
Watervogel Zwemvliezen, beter zwemmen Zeefsnavel
Steltloper Ondiep water of modder, romp blijft droog Priemsnavel
Snavels
Aanpassingen bij planten Droog milieu: Sterk ontwikkeld wortelstelsel Weinig huidmondjes Dikke waslaag Vochtig milieu: Zwak ontwikkeld wortelstelsel Veel huidmondjes Dun waslaagje
Winter en zomer Aanpassing plant in winter: Zonplanten Schaduwplanten Bovengronds deel sterft af, reservevoedsel in wortel Sommige planten blijft alleen wortelrozet leven boven grond (= rozetvormende planten) Zonplanten Groeien beste bij veel licht Schaduwplanten Groeien beste bij weinig licht (o.a. op bodem bos) Vaak grote dunne donkergroene bladeren Bloeien vaak vroeg in voorjaar (= voorjaarsbloeiers) Waterlelie: zit met wortels in bodem, bladeren drijven op water. Stengel bevat luchtkanalen zodat zuurstof bij wortels kan komen
Klimplant Heeft speciale functies om zich te hechten aan een muur of boom. Ranken zie op foto.