Proeftoets quiz ding
Vraag 1 Wat is dysgrafie is een stoornis in het ordenen van kennis is een stoornis in het leren schrijven dat een eenmaal verworven schrijfvaardigheid weer verloren gaat dat een eenmaal verworven schrijfvaardigheid verder wordt uitgebouwd
Vraag2 1. De schooltijd staat bekend als een periode waarin de meeste kinderen een hekel hebben aan opvallen en anders zijn 2. Tijdens de schoolleeftijd wordt het fundament gelegd van erbij horen stelling 1 is juist; stelling 2 is onjuist stelling 1 is onjuist;stelling 2 is onjuist stelling 1 is juist; stelling 2 is juist stelling 1 is onjuist; stelling 2 is juist
Vraag 3 Onder een maturistische opvoedstijl verstaat men: weinig ingrijpen, laat het kind maar begaan sturen door straffen en belonen veel straffen sturen door toelichting en uitleg
Vraag 4 Een kind van 8 jaar kan veel meer begrijpen van wat het op tv ziet en in zijn kennisbestand opnemen dan een kleuter omdat, tv-figuren meer voor hem zijn gaan leven zijn begripsvermogen groter is en het geziene beter voor zichzelf kan benoemen ( verbal labeling) hij vaker naar programma’s kijkt voor volwassenen hij wat hij ziet beter kan benoemen ( verbal labeling) waardoor hij het beter na kan doen ( imitative behaviour)
Vraag 5 Het kind krijgt in de post-conventionele fase meer oog voor: het feit dat je later als volwassene zelfstandig door het leven moet kunnen gaan het feit dat “goed”een relatief begrip is dat je het beste dingen kan doen die jezelf fijn vindt algemene gedragscodes waaraan de mensen zich bij voorkeur dienen te houden
Vraag 6 De Big Five kent 5 hoofdcategorieën. Naast emotionele stabiliteit, zorgvuldigheid en extraversie zijn dit: meegaandheid &doorzettingsvermogen doorzettingsvermogen & ontwikkeling vriendelijkheid & ontwikkeling fysieke kracht & vriendelijkheid
Vraag 7 Kinderboeken uit de tweede helft van de 20ste eeuw beschrijven de kinderwereld met een onbezorgde ondertoon geven zedenlessen en feitenkennis ter voorbereiding op volwassenheid hebben veel aandacht voor mooie taal schetsen een reële wereld inclusief narigheid
Vraag 8 De leerkracht zegt over Sanne dat er bij haar sprake is van getalbegrip. De leerkracht heeft geconstateerd dat Sanne naast tellen ook kan opereren, meten, concretiseren corresponderen, classificeren, seriëren opsplitsen,delen, synthetiseren corresponderen ,delen en vermenigvuldigen
Vraag 9 Het begrip imitative behavior is van: Bandura Vygotsky Freud Erikson
Vraag 10 Sociale cognitie betekent: redeneerregels feitenkennis leerstrategieën mensenkennis
Vraag 11 Open vragen 1. Faalangst hangt nauw samen met een laag zelfbeeld en weinig zelfvertrouwen. Welke adviezen zou jij, als pedagoog, een leerkracht geven die een leerling in de klas heeft met weinig zelfvertrouwen? Noem en beschrijf er minimaal 3.
Vraag 12 2. Kohlberg ontwikkelde een gedetailleerde fasentheorie over hoe de morele ontwikkeling bij kinderen verloopt. Als je naar jezelf kijkt, in welke fase bevind jij je dan volgens Kohlberg? Onderbouw je antwoord met relevante argumenten.
Vraag 13 3. Ook Piaget heeft het een en ander gezegd over de morele ontwikkeling van kinderen. Als je de veel gebruikte term ‘moreel realisme’ in zou moeten passen in 1 van de fases van Kohlberg, onder welke fase zou moreel realisme dan vallen en waarom?