toetsvereisten Toetsonderdeel 1) theoretische toets en reflectieverslag / eind kwartaal 3 De lessen worden afgesloten met een theoretische toets met open vragen uit hoofdstuk 1 t/m 6 van Jan Remmerwaal (2009) Handboek Groepsdynamica. De toets zal plaatsvinden in week 10 van kwartaal 3. Daarnaast wordt kwartaal 3 afgesloten met reflectieverslag. In dit korte verslag maak je de balans op van wat je hebt geleerd. Het verslag omvat minimaal 2 en maximaal 4 pagina’s. Hierin beschrijf je minimaal de volgende punten: - Wat zijn jouw eye-openers n.a.v. dit kwartaal? (Richtvragen hierbij zijn o.a.: wat is je het meest bijgebleven? Waar heb je t meest van geleerd? Waar ben je mee geconfronteerd? Welke theorie vond je t meest interessant? Etc). - Wat zijn jouw kwaliteiten en valkuilen als toekomstig coach? - Daaropvolgend een overzicht van persoonlijke leerdoelen. - Voor het schrijven van dit verslag maak je gebruik van de oefeningen en opdrachten uit de lessen. Verwijs hier ook naar. - Minimaal gebruik van 2 literatuurbronnen/verwijzingen (let op: correcte APA verwijzing!)
Proeftoets begeleiden en coachen
Vraag 1 Tijdens je studie is er vaak gewerkt in onderzoeksgroepen. Als groep liep je 3 fasen door, de driedeling wordt ook wel het BOB-model genoemd. Beschrijf a.d.h.v. een eigen voorbeeld deze 3 fasen.
Vraag 2 Beschrijf a.d.h.v. minimaal 4 kenmerken het onderscheid tussen 1. primair en secundair, 2. in en outgroep.
Vraag 3 Remmerswaal onderscheid tussen hoofd/hart en handengroepen. Beschrijf a.d.h.v. minimaal 4 kenmerken het onderscheid tussen hoofd, hart en handengroepen
Vraag 4 Noem 4 kenmerken van een SOVA-trainingsgroep.
Vraag 5 Volgens Lewin werkt het werken aan groepsdoelen vanuit het groepsdynamisch denken averechts. Leg uit
Vraag 6 Beschrijf de 6 fasen van groepsontwikkeling en werk 3 fasen uit.
Vraag 7 Welke rol speelt interpersoonlijke attractie in de machtsfase?
Vraag 8 Welke rol speelt interpersoonlijke attractie in de machtsfase?
Vraag 9 Lewin vergelijkt een groep met een mobile (speeltje met figuren boven kinderbedje). Er is o.a. invloed op bestaansniveau, erkenning en identiteit. Leg uit wat hij hiermee bedoelt.
Vraag 10 Noem 2 taakgerichte en 2 sociaal emotionele determinanten om actief deel te nemen aan het groepsproces?
Vraag 11 Geef een voorbeeld van interventie
Vraag 12 In de communicatie wordt onderscheid gemaakt tussen inhouds-, betrekkingsniveau en metaniveau. Geef een voorbeeld, van communicatiestoornissen op inhoud en betrekkingsnivo en hoe je daar met metacommunicatie als groepsleidster op zou reageren.
Vraag 1 interactietheorie (BOB model: beeldvorming, oordeelsvorming en besluitvorming) Blz. 30
Vraag 2 Primair: persoonlijk, intiem, directe contactsituatie en spontaan en secundair: koel, onpersoonlijk rationeel en formeel Ingroup (wij) en outgroup (zij). Groepen met een hoge cohesie ervaren zichzelf als een ingroup. Zeerverdraagzaam naar elkaar, behulpzaam en de communicatie zeer sterk en innig. Maar voor deze interne harmonie betaalt men een hoge prijs. Vaak kan de cohesie alleen in stand worden gehouden door een dubbele moraal: de in-groupleden worden liefdevol bijgestaan en geholpen, de outgroup wordt verstoten en liefdeloos bejegend. 3.2.1 en 3.2.5.
Vraag 3 blz 56-58 Drie soorten groepen: Hoofd: verwerven van inzicht , bewustwording en staat informatieoverdracht centraal. Kennis. De begeleider is leermeester Hart : verwerking van gevoelens en om behandeling van gevoelsmatig geladen. onderwerpen. Het uitwisselen van ervaringen en gevoelens. Attitude. De begeleider is tuinman. Handen: aanleren van vaardigheden. De begeleider is regisseur, stuurman blz 56-58
Vraag 4 3.3.1 Trainingsgroep wordt gekenmerkt door (p56): Nadruk op hier en nu Nadruk op persoonlijke groei en uitbreiding van mogelijkheden Nadruk op beschikbare interpersoonlijke gegevens Nadruk op groepsprocessen: het functioneren van de groep en de leden onderling Nadruk op nieuw gedrag Direct doel: verbeteren van effectiviteit of het vernaderen van normale mensen Deelnemers zoeken naar effectiever te functioneren 3.3.1
Vraag 5 . Uitgangspunt voor hem is daarbij dat elke poging tot verandering tegenkrachten oproept die erop gericht zijn de effecten van de verandering ongedaan te maken. Dank zij de balans tussen veranderingskrachten en tegenkrachten is elk sociaal systeem (individu, groep of organisatie) in staat een evenwicht te handhaven. De trits: "unfreezing, moving, freezing"
Vraag 6 VOORFASE (FASE 1) Het ontwerp van een groep: sociale omgeving van de groep staat centraal: contextniveau. ORIËNTATIEFASE (FASE 2) De groepsproblematiek betreft vooral de positiebepaling van de groep ten aanzien van haar omgeving en ten aanzien van haar taak en het verkrijgen van duidelijkheid ten aanzien van wat ieder aan de taak kan bijdragen. Dit betekent: hoofdaandacht voor de taak, doelstelling en werkwijzen van de groep positiebepaling ten aanzien van externe krachten inhoudsniveau en procedureniveau staan centraal. MACHTS- EN AFFECTIEFASEN (FASEN 3 EN 4) De zorg van de groep betreft vooral het vinden van gemeenschappelijkheid met betrekking tot de verhoudingen tussen de groepsleden. Dit betekent: hoofdaandacht voor de onderlinge relaties in de groep stellingname ten opzichte van elkaar interactieniveau staat centraal. FASE VAN DE AUTONOME GROEP (FASE 5) In deze fase gaat het om het gezamenlijk vinden van een houding met betrekking tot zichzelf in de groep en om welke mate van openheid men daarbij aandurft. Voor zover er een conflict is in deze derde fase ligt dat op het vlak van individualiteit versus socialiteit: waar zal ieder de grens trekken tussen de persoonlijke leefruimte en het samenzijn in de groep? Dit betekent: hoofdaandacht voor de individuele groepsleden standpuntbepaling met betrekking tot het eigen zelf in de groep bestaansniveau staat centraal. Fase 6 afsluitingsfase
Vraag 7 Welke rol speelt interpersoonlijke attractie in de machtsfase? Interpersoonlijkle attractie is de bundeling/wisselwerking van sympathie en antipathie. In de machtsfase gaat het om concurrentie tussen potentiële leiders en de sympathie tussen leiders en volgers.
Vraag 8 Interpersoonlijke attractie is de bundeling/wisselwerking van sympathie en antipathie. In de machtsfase gaat het om concurrentie tussen potentiële leiders en de sympathie tussen leiders en volgers.
Vraag 9 Als 1 ding beweegt veranderen alle verhoudingen. Je bestaansrecht hangt af van je plaats temidden van de anderen en de balans in de mobile. Erkenning (je hoort erbij, mag naast mij zitten/hangen) en identiteit = ik vorm –met anderen- deze mobile. Ik be n belangrijk in deze groep.
Vraag 10 5.4.2) blz 104
Vraag 11 (4.11)
Vraag 12 Inhoud: A: “Ga fietsen stelen…!” B. “Dat mag toch niet?” Betrekking: Ah joh ga fietsen stelen = ik neem je niet serieus. Als groepsleider: Metanivo: A – je hebt misschien niet helemaal gehoord, wat B heeft bedoeld. Je reageerde afwijzend. Klopt dat? B. Je neemt letterlijk wat A met fietsen stelen. Laten we het even terughalen. B wat bedoelde je nou precies?