opvoeden
Opvoeding door Kuipers (2008) als de omgang tussen volwassenen en kinderen waarbij vanuit de volwassene invloed wordt uitgeoefend op het kind met de bedoeling de mondigheid van het kind te stimuleren. Opvoeding is noodzakelijk en mogelijk; het pasgeboren kind is afhankelijk en moet leren van anderen om tot een volwassen individu te groeien. Deze omschrijving roept een aantal vragen op; - Wat is eigenlijk ‘omgang’? Waaraan zie ik dat? - Waarom wordt benadrukt dat de omgang moet plaatsvinden tussen volwassenen en kinderen? Is omgang tussen kinderen ook opvoeding? - Wat wordt bedoeld met ‘het uitoefenen van invloed’? - Waarom is het belangrijk/nodig dat dit gebeurt? Geef hiervoor zelf redenen en vergelijk ze met de door Kuipers gegeven 6 gebieden. Bespreek overeenkomsten en verschillen. - Wat betekent ‘ mondigheid’? Welke omschrijvingen zijn daarvoor? - Welke beelden vind ik bij ‘mondigheid’?
Opvoeding is een speciaal soort omgang”. volgens Kuipers/ Langeveld Er moet omgang zijn tussen volwassenen en kinderen Daarbij moet invloed worden uitgeoefend Die invloed moet uitgaan van de volwassene op het kind De omgang moet erop gericht zijn om de mondigheid van het kind te bevorderen.
het doel van ‘opvoeden’? Het doel van opvoeden is volgens Kuipers/ Langeveld het bevorderen/ stimuleren van mondigheid bij het kind. Het kind moet worden geleerd om ‘nee’ te zeggen, om weerbaar te worden.
Wat verstaat Kuipers/ Langeveld onder ‘de materiële dimensie’ van de opvoeding? De materiële dimensie bestaat volgens Kuipers/ Langeveld uit het zichtbare/ observeerbare gedrag van opvoeders. Deze dimensie omvat het gedrag van de opvoeders (wat doet de opvoeder) en de resultaten van dat gedrag
Kok (2005) definieert ‘opvoeden’ als het in relatie staan van opvoeder en opvoedeling, waarin de opvoeder zich als persoon, als zijn wijze van mens- zijn presenteert, een klimaat creëert dat persoonlijkheidsgroei bevordert en leefsituaties zo hanteert dat deze optimale kansen bieden op zelfontplooiing. Dit dynamische proces heeft een functioneel karakter. Kok (2005) ziet ‘opvoeden’ dus als functioneel proces waarin de volwassenen (ouders, leerkrachten, kinderoppas) ervoor zorgen dat een kind zich zo goed voelt dat het zich ontwikkelt. - Wat is eigenlijk ‘een proces’? Waaraan zie ik dat iets een proces is? - Wat is een ‘functioneel proces’? Waaraan zie je dat in de alledaagse omgang? Opvoeden is Kok (2005) ook: datgene wat de opvoeder doet om te zorgen dat het kind zich zo goed voelt dat het zich ontwikkelt, dus; het handelen van de opvoeder. - Hoe doet de opvoeder dat? Waar doet de volwassene dat? En waar kan ik dat aan zien? Het kind dat opgevoed wordt, ontwikkelt zich. - Maar hoe weet ik of een kind zich wel ontwikkelt? - En wat ontwikkelt zich dan precies? Hoe ziet dat eruit?
KOK de visie van Kok op ‘opvoeden’
Het handelen van de opvoeder binnen het opvoedproces valt volgens Kok uiteen in drie dimensies Opvoederspresentatie (“De wijze waarop de persoon zich toont, zich kenbaar maakt en de opvoedingsrelatie bewust hanteert om ontwikkelingskansen bij het kind te optimaliseren”) Klimaat creëren (“De manier waarop de dagelijkse routine en de fysieke en niet fysieke omgeving vorm krijgt”) Situaties hanteren (“De manier waarop de opvoeder initiërend of (niet) reagerend omgaat met zowel dagelijks voorkomende situaties als met minder vaak voorkomende situaties”)
orthopedagogische vraagstelling volgens Kok Een orthopedagogische vraagstelling is een vraag die het kind stelt aan de opvoeder. Hiermee vraagt het kind de opvoeder om zijn of haar (opvoedend) handelen aan te passen aan wat het op dat moment nodig heeft. Het is, met andere woorden, een vraag van het kind om specifiek opvoeden. Het kind stelt een orthopedagogische vraag niet verbaal, maar middels het gedrag dat hij of zij laat zien.
Omgaan met kinderen is volgens van der Ploeg (2006) een kwestie van: het kind de kans geven zich te ontwikkelen en het kind begeleiden. De omgang is gebaseerd op twee pijlers: emotionele betrokkenheid en het bieden van ontwikkelingsruimte. - Waarop houdt ‘emotionele betrokkenheid’ in? - Welke uitersten onderkent van der Ploeg hierin? - Wat houdt ‘het bieden van ontwikkelingsruimte’ in? Van der Ploeg (2006) beschrijft verschillende vormen van positieve omgang: ondersteuning, sturen zonder straffen, consequent en duidelijk handelen, openheid en aandacht en respect. - Wat houdt elk van deze omgangsvormen in? - Waaraan herken je de omgangsvorm in de dagelijkse omgang? - Welke (voor)beelden kunnen bij elke omgangsvorm worden gevonden? Daarnaast beschrijft van der Ploeg (2006) verschillende vormen van negatieve omgang: machtsuitoefening, onthouden van liefde, overbescherming, belemmeren van sociale relaties, ‘laat maar gaan’.
Ploeg De ontwikkeling van het kind is volgens Van der Ploeg een ‘uniek proces’. Ieder kind ontwikkelt zich volgens Van der Ploeg op zijn/ haar eigen manier; “het kind is geen machine”. Dit wordt volgens Van der Ploeg verklaard door de volgende factoren; Ieder kind wordt blootgesteld aan andere, unieke invloeden (micro) Ieder kind neemt zijn/ haar eigen bagage mee (o.a. aanleg) talent Ieder kind kent een eigen tempo waarin het zich ontwikkelt /Verschoolsing
Omgang’ is volgens Van der Ploeg gebaseerd op twee pijlers. Emotionele betrokkenheid; de mate waarin de opvoeder ondersteuning, liefde, warmte etc. biedt/ toont Ontwikkelingsruimte bieden; de mate waarin de opvoeder het kind de ruimte biedt om zelf te ontdekken, te experimenteren, fouten te maken en daarvan te leren etc.
Van der Ploeg beschrijft vijf hoofdvormen van ‘negatieve omgang’. schema op p. 31 van vd Ploeg. 1) machtsuitoefening 2) onthouding van liefde 3) overbescherming 4) belemmeren van sociale relaties 5) laat maar gaan
positieve omgang: ondersteuning, sturen zonder straffen, consequent en duidelijk handelen, openheid en aandacht respect.
huiswerk bijeenkomst 6 lezen teksten kuipers kok ploeg