Meewerkend voorwerp & Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp 1 (Complément d’Objet Indirect / COI) Verwijst naar één / meerdere personen Nederlands : - Ik geef een boek aan jou. - Hij geeft mij een brief. Frans : - Je donne un livre à toi. / Je te donne un livre. - Il donne une lettre à moi. / Il me donne une lettre.
Meewerkend voorwerp 2 (Complément d’Objet Indirect / COI) Vormen : Me / Mij = Je / Jou = Hem / Haar = Ons = Jullie / U = Hun =
Meewerkend voorwerp 3 (Complément d’Objet Indirect / COI) Plaats in de zin : 1) Hoofdregel = voor de persoonsvorm 2) Infinitief? Dan moet het MV vóór het hele werkwoord!
Meewerkend voorwerp 4 (Complément d’Objet Indirect / COI) Voorbeelden : 1) Je donne un livre au garçon. Je lui donne un livre. 2) Elle va donner une invitation au garçon. Elle va lui donner une invitation. Zelf proberen : 1) Elle téléphone toujours à ses amis. 2) Nous allons donner un cadeau à vous. 3) Tu as demandé son adresse à son meilleur ami?
Lijdend voorwerp 1 (Complément d’Objet Direct / COD) Verwijst naar één / meerdere personen of voorwerpen Nederlands : - Ik heb een vriend, ik zie hem vaak na school. - Hij heeft een vriendin, hij ziet haar altijd op school. Frans : - J’ai un copain, je le vois souvent après l’école. - Il a une copine, il la voit toujours dans l´école.
Lijdend voorwerp 2 (Complément d’Objet Direct / COD) Vormen : Me / Mij = Je / Jou = Hem = Haar = Ons = Jullie / U = Ze / Hen =
Lijdend voorwerp 3 (Complément d’Objet Direct / COD) Plaats in de zin : 1) Hoofdregel = voor de persoonsvorm 2) Infinitief? Dan moet het LV vóór het hele werkwoord!
Lijdend voorwerp 4 (Complément d’Objet Direct / COD) Voorbeelden : 1) J’ai deux cousines. Je les vois souvent. 2) Elle a un cadeau. Elle va le donner à Pierre. Zelf proberen : 1) Tu as une sœur. (Ik ken – connaître - haar goed). 2) Vous allez écrire une lettre. (Morgen ga ik het lezen – lire). 3) Nous avons envoyé l’invitation. (Zij heeft het ontvangen – recevoir).