Herhaling + les 3
Huisdieren – vul in - Een………….loeit - Een………….blaft - Een………….kwakt - Een………….miauwt - Een………….knort - Een………….zegt kukelekuu - En de dieren wonen op de…………….
Lingo Probeer het juiste woord te raden: Vb: oekb = boek tisefsntatiosublchsookrew suihtoaumartvtoetrnei gew
De weg wijzen Weet jij de weg naar….? Rechtdoor – linksaf – rechtsaf Bij het eerste kruispunt Ik ga met de tram/te voet… Werkwoorden: Zijn, hebben, gaan, lopen, zoeken, de bus nemen
Oefening 1 Oefening 1: Vul de juiste vorm in: Zoeken – kunnen – zeggen – met de fiets gaan – fietsen – moeten – zien – lopen – weten 1 ……….jij de weg naar de universiteit? 2 Pardon mevrouw,……………u mij helpen? 3 Mijn kinderen …………….met de fiets naar school. 4 ……….je naar de w.c.? 5 Bij het tweede kruispunt…………….u het museum. 6 Kunt u dat nog eens………………? 7 Peter woont vlakbij de school. Hij…………..naar school. 8 …………je graag? Of ga je liever met de bus? 9 Wij……………de weg naar de bank niet.
Oefening 2 Oefening 2: Vul de prepositie in: naar – over - te – met – op – bij 1 Ga je………de fiets naar school? 2 Ben je hier………..de fiets? 3 Je moet……….het eerste kruispunt rechtsaf. 4 Mevrouw Willems is hier………..voet. 5 Wij lopen………….het postkantoor. 6 Je moet eerst…………de brug.