HET AANWIJZEND VOORNAAMWOORD LE PRONOM DÉMONSTRATIF [4vwo, unité4, Grammaire I, animations] [Audio p.1] Stem NL: Het aanwijzend voornaamwoord Stem FR: Le pronom démonstratif
Ce, cet, cette en ces Ce, cet, cette, ces + zelfstandig naamwoord= dit, dat, deze, die ce + mannelijk enkelvoud ce livre, ce garçon cet + mannelijk enkelvoud met een klinker of stomme h cet artiste, cet hôtel cette + vrouwelijk enkelvoud cette route, cette étudiante ces + meervoud (mannelijk en vrouwelijk) ces livres, ces hôtels, ces routes [De zinnen moeten één voor één invloeien, op het juiste moment, synchroon aan de animatie] [Audio:] [p.2] Stem NL: Ce, cet, cette en ces Ce, cet, cette en ces zijn aanwijzend voornaamwoorden. Ze staan voor het zelfstandig naamwoord en betekenen dit, dat, deze of die. Kijk goed je wanneer je welke vorm moet gebruiken. NL: ce gebruik je met een mannelijk woord in het enkelvoud FR: ce livre, ce garçon NL: dit boek, deze jongen NL: cet gebruik je met een mannelijk woord in het enkelvoud, dat begint met een klinker of stomme h FR: cet artiste, cet hôtel NL: deze artiest, dit hotel NL: na cette volgt altijd een vrouwelijk woord in het enkelvoud FR: cette route, cette étudiante NL: deze weg, deze studente NL: ces gebruik je voor het meervoud. FR: ces livres, ces hôtels, ces routes NL: deze boeken, deze hotels, deze wegen. Voor het meervoud maakt het niet uit of het woord mannelijk of vrouwelijk is, je gebruikt altijd ‘ces’. 9.1
Met -ci of -là Met -ci of -là achter het zelfstandig naamwoord: nadruk Dichtbij: -ci Ce stylo-ci est à toi? Veraf: -là Tu vois cette femme-là? Vous voulez ces vins-ci ou ces vins-là? [p.3] Stem NL: Met -ci of -là Als je dit, dat, deze of die nadruk wilt geven, zet je -ci of -là achter het zelfstandig naamwoord. Voor dingen of mensen die dichtbij zijn, gebruik je -ci: FR: Ce stylo-ci est à toi? NL: Is DEZE pen van jou? In het Nederlands kun je het woord DEZE nadruk geven als je het uitspreekt. In het Frans kan dat niet. Daarom moet je er een extra woordje aan vast plakken om het te benadrukken. Is iets of iemand ver weg, dan gebruik je -là: FR: Tu vois cette femme-là? NL: Zie je DIE vrouw? De vormen –ci en –là kunnen ook in één zin voorkomen. Bijvoorbeeld: FR: Vous voulez ces vins-ci ou ces vins-là? NL: Wilt u DEZE wijnen of DIE wijnen? 9.2
Zelfstandig gebruikt 1 Zonder zelfstandig naamwoord: celui, celle, ceux, celles celui = mannelijk enkelvoud Mon vélo est bleu, celui de ma soeur est vert. celle = vrouwelijk enkelvoud Ma mère, c’est celle qui a les cheveux blonds. ceux = mannelijk meervoud Ceux qui volent, sont des voleurs. celles = vrouwelijk meervoud Quelles lunettes tu trouves belles? Celles-ci ou celles-là? [p.4] Stem NL: Het aanwijzend voornaamwoord zelfstandig gebruikt, deel 1 Het aanwijzend voornaamwoord kan ook voorkomen zonder zelfstandig naamwoord erbij. Het is dan zelfstandig gebruikt. De vormen zijn: celui, celle, ceux en celles. NL: celui is mannelijk enkelvoud FR: Mon vélo est bleu, celui de ma soeur est vert. NL: Mijn fiets is blauw, die van mijn zus is groen. NL: celle is vrouwelijk enkelvoud FR: Ma mère, c’est celle qui a les cheveux blonds. NL: Mijn moeder, dat is degene die blond haar heeft. NL: ceux is mannelijk meervoud FR: Ceux qui volent, sont des voleurs. NL: Degenen die stelen, zijn dieven. NL: celles is vrouwelijk meervoud FR: Quelles lunettes tu trouves belles? Celles-ci ou celles-là? NL: Welke bril vind je mooi? Deze of die? 9.3
Zelfstandig gebruikt 2 Altijd in combinatie met: - een betrekkelijk voornaamwoord (qui, que, dont): Ma mère, c’est celle qui a les cheveux blonds. - het woordje de: Mon vélo est bleu, celui de ma soeur est vert. - of met -ci of -là: Quelles lunettes tu trouves belles? Celles-ci ou celles-là? [p.5] NL: Het aanwijzend voornaamwoord zelfstandig gebruikt, deel 2 Als het aanwijzend voornaamwoord zelfstandig wordt gebruikt, is dat altijd in combinatie met een betrekkelijk voornaamwoord, het woordje ‘de’ of met ‘-ci’ of ‘-là’. Kijk nog maar eens goed naar de voorbeeldzinnen. Met een betrekkelijk voornaamwoord (zoals qui, que of dont): FR: Ma mère, c’est celle qui a les cheveux blonds. NL: In combinatie met het woordje de: FR: Mon vélo est bleu, celui de ma soeur est vert. NL: Of, tot slot, in combinatie met -ci of -là: FR: Quelles lunettes tu trouves belles? Celles-ci ou celles-là? Alleen in deze gevallen kan het aanwijzend voornaamwoord dus ‘los’ gebruikt worden, dat wil zeggen, zonder zelfstandig naamwoord erbij. 9.3
Ceci, cela Het / dat = ceci of cela On doit lire ceci, pas cela. Ceci est correct, cela est faux. Cela arrive parfois. [p.6] Stem NL: Ceci, cela Als ‘het’ of ‘dat’ niet op één bepaald woord slaan, gebruik je in het Frans ceci of cela. FR: On doit lire ceci, pas cela. NL: We moeten dit lezen, niet dat. FR: Ceci est correct, cela est faux. NL: Dit is juist, dat is fout. FR: Cela arrive parfois. NL: Dat gebeurt soms. 9.4