2. De lo ze woor - den zijn ver - stomd, de we - reld die op a - dem komt zingt met de vo - gels in de lucht dat nu de nacht is weg - ge - vlucht, Hal - le - lu ja!
3. Geen vlam - mend zwaard ver - spert de weg, de en - gel die het voer - de zegt, dat al - le leed ge - le - den is Om - dat de Heer ver - re - zen is, Hal - le - lu ja!
4. Hij heeft het ze - gel weg - ge - daan, nu kun - nen wij zijn woord ver - staan, zijn graf is als een op - en boek, de wind - sels lig - gen in de hoek, Hal - le - lu ja!
5. O dood, die Hem ont - ko - men liet, Hij neemt be - zit van uw ge - bied, zijn heer - schap-pij gaat in en uit door al de deu - ren die men sluit, Hal - le - lu ja!
6. Wij wil - len zin - gen dat Hij leeft, Hij leeft die God ge - hoor-zaamd heeft, zijn graf staat le - dig in de tijd, het is een mond vol za - lig - heid, Hal - le - lu ja!
7. O goe - de en - gel bij het graf, de len - te lost de win - ter af, Be - waak het jon - ge groen en wijs de in - gang van het pa - ra - dijs, Hal - le - lu ja!