2. Gods ei - gen Zoon in ma je steit ligt hier in een krib en schreit, een men - sen kind van vlees en bloed, die eeu - wig God is, eeu - wig goed. Ky – ri – e - leis.
3. Die voor de we - reld is te groot, ligt hier in Ma – ri - a 's schoot. Hij is een kind - je klein en teer die al - les on – der - houdt als Heer. Ky – ri – e - leis.
4. Het eeu - wig licht staat aan 't be - gin, neemt de he - le we - reld in. Al is de nacht ook nog zo dicht, het maakt ons kin - d'ren van het licht. Ky – ri – e - leis.
5. Hij God uit God van eeu – wig - heid, die een mens wordt in de tijd, Hij voert ons uit de dui – ster - nis, naar waar de he - mel o - pen is. Ky – ri – e - leis.
6. Hoe arm daalt Hij op aar - de neer, is uit lief - de on - ze Heer, en maakt ons in het he - mel - rijk aan en - ge - len in 't licht ge - lijk. Ky – ri – e - leis.
7. Dat al - les heeft de Heer ge - daan, zo is Hij met ons be - gaan. Ver - heug u, gan - se chris – ten - heid en breng Hem dank in eeu - wig - heid. Ky – ri – e - leis.