Agenda ma. 30/5 toets voc les: toets verbeteren > di. HT verbeteren > do. !! goed kennen voor toets vr.: St. 9B-9C
7.4 Pers. en bez.vnw. p. 156 Leer: St. 5A-5B oef. a-b
a 1. dat.: aan / voor jou 2. nom.: wij 3. dat.: aan/voor zichzelf 4. acc.: hem rest: reserve
g 1. m’n vader (onbekl.) 2. van míjn vader 3. je eigen moeder 4. ik help m’n vader 5. ik lijk op m’n vriendinnen 6. onze dochter 7. haar broer 8. jouw moeder
d 1. (hij leest) mijn brieven 2. ze vrezen ons niet. 3. aan/voor jullie broer 4. Jullie zijn voor mij vrienden. 5. Het past voor jullie goed te zijn.
6. Mijn vrienden zijn fantastisch. 7. Ze kon zichzelf niet helpen. 8. Hij/ze kon haar niet helpen. 9. Het past niet dat je dat zegt. 10. "Ken jezelf, " zei Apollo.
1. Ze helpen zichzelf wel, maar mij niet. 2. Ze helpen hen wel, maar mij niet. a. in zin 2 helpen de helpers andere mensen dan zz b. tegenst. benadrukken 3. Je helpt je eigen broer. 4. Je helpt je broer. 5. Je helpt haar broer.
a. mondeling b. zin 3 c. zin 4 en 5 6. Ze denken dat jij dat gedaan hebt. 7. Ik denk tenminste dat je dat nooit zal doen. a. / b. ejgwge, oujvpote