Paragraaf 3.4 Historisch Overzicht Nazi Duitsland Paragraaf 3.4 Historisch Overzicht
Totalitaire staat: Totalitaire staat: De staat bepaald alles. De staat beheerst het leven van de mensen. Gelijkschakeling: alle mensen moeten hetzelfde zijn: goed nationaalsocialistisch. 1 partij met 1 leider: Führerprincipe Indoctrinatie: De bevolking moet alleen de ideeën van de leider overnemen; hersenspoelen, zonder dat de bevolking dat door heeft.
Totalitaire staat: Opvoeding, kunst, wetenschap, sport, godsdienst en pers worden gecontroleerd door de staat. Alles moet het Nationaal-socialisme uitstralen. Voor de jongeren: Hitlerjugend en de Bund Deutscher Mädel.
Dagelijkse leven in nazi-Duitsland: Werkloosheid werd grotendeels opgelost. Meeste geld werd in leger gestopt. Joden kregen de schuld als het slecht ging.
Gestapo Geheime Staatspolitie Tegenstanders opsporen en oppakken Veel mensen klikten bij de Gestapo. Veel onschuldige mensen moesten naar concentratiekampen.
Nationaalsocialistisch denken: School: Biologie en geschiedenis werden gebruikt om de nazi-ideeën te verspreiden. Vrouwen werden ontslagen om moeder te worden. Na 4 kinderen kreeg je een medaille. Iedereen kon leningen krijgen om een gezin te starten.
Mannen moesten hard werken voor hun vaderland: In fabrieken of als soldaat. Voor de arbeiders was er de organisatie: Kraft Durch Freude. (Kracht door vreugde) De KDF erzorgde voor arbeiders betaalbare vrijetijdsbestedingen, zoals concerten, dagtochtjes en vakanties. Je kon ook sparen voor een auto.
Iedereen werd gecontroleerd: Wilde je bijvoorbeeld advocaat of journalist zijn dan moest je lid worden van de NSDAP. ( ook universiteiten) Mensen die anders dachten of niet luisterden, werden opgepakt en naar concentratiekampen gestuurd.
1935 discriminatie 1933: joodse boeken werden verbrand. 1935: Neurenberger rassenwetten: 1. Huwelijken tussen Joden en Duitse burgers waren verboden 2. Seksuele relaties tussen beiden was verboden 3. Joden mochten geen vrouwelijke Duitsers in dienst hebben
Neurenberg wetten Joden raakten burgerrecht kwijt. Tot 1938: pesterijen. Hitler hoopte dat de meeste joden zouden vertrekken. 1938: Kristallnacht: Joodse winkels en gebouwen werden geplunderd en in brand gestoken Mensen werden mishandeld of vermoord. Vanaf dat moment: meer antisemitisme Vluchten was moeilijk. Andere landen lieten geen vluchtelingen binnen.
einde